ECLI:NL:TGZRAMS:2013:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/401

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:1
Datum uitspraak: 16-04-2013
Datum publicatie: 16-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/401
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de huisarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, door bij monde van de assistente aan klager het advies te geven om de situatie nog even aan te zien, zonder klager persoonlijk te hebben gesproken of gezien. De huisarts had klager meteen moeten verwijzen voor onderzoek en opname naar het ziekenhuis, te meer nu klager bekend was met een doorgemaakt herseninfarct. Klager verwijt de huisarts voorts dat hij pas heeft geïnformeerd hoe het met klager ging toen duidelijk werd dat hij een klacht zou indienen. Afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 oktober 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mw.mr. N.A. Wilms, jurist bij ARAG SE Nederland te Leusden,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls, advocaat, verbonden aan de Stichting VVAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen, over en weer bijgestaan door hun hiervoor genoemde gemachtigde, waren aanwezig. Mr. Wilms heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

In de nacht van 7 op 8 juni 2011 was verweerder de dienstdoende huisarts op de huisartsenpost D te C. Op of omstreeks 2.10 uur ’s nachts heeft klager telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost waarbij hij te woord werd gestaan door één van de assistentes. Klager deelde mede dat hij sinds het begin van de avond hartkloppingen had en druk op het hoofd. In het waarneembericht aan de huisarts van klager is daarover het volgende genoteerd:

“(ABD) Dhr. heeft sinds begin van de avond hartkloppingen, heeft af en toe druk op het hoofd. Geen pob, niet misselijk, niet duizelig. Begin van de avond wel even duizelig geweest. Gebruikt ascal en persantin. In VG een CVA. Niet bekend met hartkloppingen. Niet veel koffie gedronken.”

Tijdens het telefoongesprek met klager heeft de assistente overleg gepleegd met verweerder. Verweerder concludeerde aan de hand van de door de assistente verstrekte gegevens met betrekking tot de klachten van klager dat sprake was van boezemfibrilleren de novo en hanteerde dit als (werk)diagnose. Omdat er op dat moment geen alarmsymptomen waren, zoals pijn op de borst, duizeligheid en/of misselijkheid heeft verweerder de assistente geadviseerd klager voor te stellen het even aan te kijken. Dat advies heeft de assistente aan klager overgebracht. In het waarneembericht is daarover het volgende genoteerd:

“ (ABD) Iom arts aankijken. Indien alarmsymptomen krijgen terugbellen ook bij niet vertrouwen. Indien de hartkloppingen aanhouden afspraak maken bij eigen ha.”

2.2

Klager is de volgende ochtend op 8 juni 2011 op het spreekuur van zijn huisarts verschenen in verband met hartkloppingen en een opgejaagd gevoel. Op de patiëntenkaart noteert de huisarts daarover:

“De heer A is op 08/06/2011 op mijn spreekuur verschenen in verband met hartkloppingen en opgejaagd gevoel.

Bij onderzoek had patiënt RR 210/110, pols 138/mi irregulair, pulm NAG.”

De huisarts heeft klager vervolgens verwezen naar de cardioloog in het E die klager vervolgens op dezelfde dag heeft opgenomen. In zijn brief aan de huisarts van 28 juni 2011 noteert de cardioloog, voor zover ten deze van belang:

“Bespreking:

patiënt werd opgenomen met atriumfibrilleren de novo. Er werd gestart met Sotalol, acenocoumarol in verband met het atriumfibrilleren. Tevens werd er gestart met Gemfibrozil in verband met een persisterende hypercholesterolemie ondanks statine gebruik. In overleg met de neuroloog werd de persantin gestopt, omdat dit geen meerwaarde heeft bovenop de acenocoumarol waarmee we reeds begonnen waren. Patiënt werd in goede conditie naar huis ontslagen.

Conclusie:

Atriumfibrilleren, waarvoor start Sotalol en acenocoumarol.”

2.3.

Op 16 juni 2011 is verweerder door de locatiemanager van de huisartsenpost geïnformeerd dat klager een klacht had ingediend bij de post. Verweerder heeft daarop getracht contact op te nemen met klager doch klager wenste dat contact niet. Evenmin wenste klager een gesprek met verweerder via tussenkomst van de huisarts. Nadat klager te kennen had gegeven dat hij een klacht zou indienen bij het tuchtcollege heeft verweerder opnieuw contact gezocht met klager, die hem in een telefoongesprek van 15 juli 2011 liet weten geen verder contact of gesprek met verweerder te wensen.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij hem, zeker nu hij bekend was met een herseninfarct in het verleden, niet enkel op basis van een telefonisch consult dat heeft plaatsgevonden door tussenkomst van de assistente van de huisartsenpost had mogen adviseren om het maar even aan te kijken. Verweerder had klager zelf moeten onderzoeken en vervolgens voor onderzoek en opname naar het ziekenhuis moeten doorverwijzen.

Voorts verwijt klager verweerder dat noch hij zelf, noch de huisartsenpost terstond na het telefonisch consult dan wel de volgende dag bij hem heeft geïnformeerd hoe het nu met hem ging. Pas toen duidelijk werd dat klager voornemens was een klacht in te dienen bij het tuchtcollege is door de huisartsenpost contact met hem opgenomen om een en ander te bespreken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

Uit het door verweerder overgelegde afschrift van het waarneembericht van 8 juni 2011 van het contact tussen klager en de assistente op de huisartsenpost blijkt, dat klager zich bij de huisartsenpost heeft gemeld met klachten van hartkloppingen en af en toe druk op het hoofd. Klager gaf aan geen pijn op de borst te hebben, niet misselijk en niet duizelig te zijn. Hij gebruikte als medicatie ascal en persantin en had een eerdere herseninfarct doorgemaakt. Hij was niet bekend met hartkloppingen en had niet veel koffie gedronken.

Op grond van voren vermelde gegevens met betrekking tot de klachten van klager en zijn toestand ten tijde van het telefonisch contact met de huisartsenpost – welke gegevens aansluiten op het bij klaagschrift overgelegd woordelijk gespreksverslag tussen de assistente en klager respectievelijk verweerder  - kon verweerder naar het oordeel van het college in redelijkheid komen tot de (werk)diagnose boezemfibrilleren de novo en op basis daarvan tot het advies aan klager om het even aan te kijken. Daarbij neemt het college mede in aanmerking dat klager is geadviseerd om als de hartkloppingen zouden aanhouden, een afspraak te maken met zijn eigen huisarts en als klager gedurende de nacht helemaal niet beter zou worden, dan wel andere klachten zou krijgen, zoals pijnklachten, duizelig worden of misselijkheid hij weer contact op te nemen met de huisartsenpost. Ook wanneer klager het niet mocht vertrouwen, moest hij gewoon terugbellen met de huisartsenpost.

De juistheid van de door verweerder gestelde diagnose is bovendien bevestigd door de cardioloog van het E, naar wie klager door zijn huisarts in de ochtend na het telefoongesprek met de huisartsenpost werd verwezen.

Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.2

Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Eerst op 16 juni 2011 werd verweerder ervan op de hoogte gesteld dat klager een klacht had ingediend bij de huisartsenpost. Verweerder heeft daarop terstond contact gezocht met klager doch klager wenste dat contact niet, ook niet nadat verweerder via de huisarts van klager een gesprek had aangeboden. Nadien heeft klager in een rechtstreeks telefonisch contact met verweerder nog eens uitdrukkelijk aangegeven verder contact of gesprek met hem te weigeren. Overigens mocht klager niet van verweerder verwachten dat deze na het gesprek met de assistente zelf contact zou opnemen om te horen hoe het verder met klager was gegaan.

5.3.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 19 februari 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. W. Boogerd, J.I. van der Spoel en R. Vogelenzang, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 april 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris