ECLI:NL:TGDKG:2019:60 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/638950 / DW RK 17/1149

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:60
Datum uitspraak: 29-01-2019
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/638950 / DW RK 17/1149
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Klager verwijt het de gerechtsdeurwaarder dat deze bij de ontruiming van de loods de volledige bedrijfsinventaris heeft afgevoerd en, in plaats van de bedrijfsinventaris langs de kant van de weg te zetten, heeft (laten) vernietigen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/638950 / DW RK 17/1149 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde mr. drs. [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 20 november 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 30 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 alwaar de gerechtsdeurwaarder, klager en diens gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Naar aanleiding van de zitting is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder bewijsstukken diende aan te leveren, welke zijn overgelegd op 11 januari 2019. Klager is vervolgens in de gelegenheid gesteld op de stukken te reageren, hetgeen gebeurd is per e-mail van

8 februari 2019. De uitspraak is bepaald op 12 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        Klager is door de voorzieningenrechter bij de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 17 maart 2017 onder meer veroordeeld tot ontruiming van een door klager gehuurde loods.

-        Het vonnis is bij exploot van 23 maart 2017 in persoon aan klager betekend met bevel tot ontruiming van de loods en met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening aan het bevel de ontruiming zou plaatsvinden op 28 maart 2017

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze bij de ontruiming van de loods de volledige bedrijfsinventaris heeft afgevoerd en, in plaats van de bedrijfsinventaris langs de kant van de weg te zetten, nadien heeft (laten) vernietigen. Deze inventaris had niet alleen grote financiële waarde doch het bezit ervan was essentieel voor de bedrijfsvoering van klager. Klager heeft nimmer afstand gedaan van zijn bedrijfsinventaris. Tijdens het bezoek van de gerechtsdeurwaarder aan het bedrijfspand op 23 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat, indien het niet zou lukken de inventaris te verwijderen, hij de winkel zelf zou leegmaken en beslag zou leggen tot er een plaats voor de goederen zou zijn. De goederen konden maximaal drie maanden in het pand blijven tegen betaling van huur. De kosten van het beslag zouden voor rekening van klager komen. Ter ondersteuning van deze stellingen verwijst klager naar getuigenverklaringen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. Bij een ontruiming geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet voorgeschreven taak. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder in beginsel gerechtigd de inboedel uit de onroerende zaak te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen. De veronderstelling van klager dat dit niet mag, is onjuist. Hoewel de gerechtsdeurwaarder in zijn schriftelijke verweer aanvoerde dat het aan de openbare weg plaatsen van de zich in de loods bevindende zaken op problemen zou stuiten op het gebied van de openbare orde en de APV, is uit de verklaring van de gerechtsdeurwaarder op de zitting heeft gebleken dat de inboedel desondanks aan de openbare weg is geplaatst. Dit volgt eveneens uit het opgemaakte proces-verbaal van ontruiming van 29 maart 2017 en uit de schriftelijke verklaring van de executant/opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Uit die verklaring van de opdrachtgever volgt voorts dat het de executant/opdrachtgever is geweest die de zaken heeft afgevoerd en de opdracht tot vernietiging van de inboedel heeft gegeven. Het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder de inboedel heeft laten vernietigen kan hem om die reden niet worden gemaakt.

4.3 De stelling van klager dat de inboedel voor een periode van drie maanden in het pand had mogen blijven staan, is niet aannemelijk. Deze staat namelijk haaks op hetgeen overwogen in het kortgeding vonnis van 17 maart 2017. Uit dit vonnis komen als redenen voor ontruiming juist naar voren dat: de inboedel niet ordelijk was opgeslagen, hierdoor een brandgevaarlijke situatie was ontstaan en het pand om die reden niet verzekerd was. De verklaringen van de getuigen ondersteunen weliswaar de stelling van klager, maar mede in het licht van de gemotiveerde bestrijding daarvan door de gerechtsdeurwaarder kan niet eenvoudig worden vastgesteld wie het gelijk aan zijn zijde heeft.

4.4 Verder is nog van belang dat het aan klager als eigenaar van de inboedel is om voor tijdige ontruiming en afvoer van de inboedel zorg te dragen. Dat klager heeft nagelaten de bedrijfsruimte volledig te ontruimen komt daarom voor zijn rekening en risico. Dat het bezit van de achtergebleven inboedel essentieel is voor de bedrijfsvoering van klager moge zo zijn, maar daaruit volgt niet wat de waarde ervan is. Klager heeft overigens ook niet nader onderbouwd zijn stelling dat de inboedel een grote financiële waarde had.

4.5 Voor zover klager meent aanspraak te maken op een schadevergoeding overweegt de kamer dat in een tuchtprocedure als deze – daargelaten of hier aanleiding voor zou bestaan – geen ruimte is voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.