ECLI:NL:TGDKG:2019:192 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656203 / DW RK 18/561

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:192
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 28-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/656203 / DW RK 18/561
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. Klaagster beklaagt zich over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de ontruiming van haar woningen heeft aangepakt. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de executant roerende zaken achtergelaten in een van de woningen, terwijl deze volledig diende te worden ontruimd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/656203 / DW RK 18/561 DB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 oktober 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 november 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 17 december 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        bij vonnis van de rechtbank Groningen van 30 maart 2018 zijn klaagster en haar partner –samengevat– veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte en om binnen drie weken de woningen in [   ] en op [   ] te ontruimen;

-        op 6 april 2018 is de grosse van het vonnis betekend aan klaagster en haar partner;

-        bij kort geding vonnis van de rechtbank Groningen van 5 juli 2018 zijn de vorderingen van klaagster en haar partner, waaronder opschorting van de woningontruimingen, afgewezen;

-        op 9 juli 2018 is de gerechtsdeurwaarder door de opdrachtgever [   ] belast met de ontruiming van de woningen;

-        op 12 juli 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de woning op [   ] laten ontruimen;

-        op 12 juli 2018 is een gerechtsdeurwaarder van het gerechtsdeurwaarders-kantoor gestart met de ontruiming van het pand in [   ];

-        op 20 juli 2018 heeft een gerechtsdeurwaarder van [   ] in opdracht van de gerechtsdeurwaarder de ontruiming in [    ] waargenomen. Deze gerechtsdeurwaarder heeft met klaagster gesproken over de opslag van de goederen en de in de woning achterblijvende roerende zaken;

-        op 24 juli 2018 is de woningontruiming in [   ] afgerond. In de woning zijn echter lampen, gordijnen en een kast achtergebleven.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      geen of onjuiste informatie verstrekt;

b)      klakkeloos de opdracht heeft uitgevoerd en geen rekening heeft gehouden met de belangen van klaagster en haar partner;

c)      niet heeft toegestaan om onder toezicht van de gerechtsdeurwaarder persoonlijke spullen uit de woningen te halen;

d)     door de gelijktijdige ontruiming van de woningen klaagster en haar partner bewust heeft geschaad in hun belangen;

e)      op verzoek van de executant roerende zaken in de woningen heeft achtergelaten;

f)       de kopieën van de processen-verbaal niet heeft toegestuurd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Nu de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt voor de aldaar werkzame medewerkers, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klaagster. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties en het verweerschrift volgt dat klaagster en de gerechtsdeurwaarder voor, tijdens en na de ontruiming veelvuldig contact hebben gehad. Het contact met de ontruimende gerechtsdeurwaarders is verlopen via e-mail, per telefoon en in persoon en waar mogelijk hebben genoemde gerechtsdeurwaarders aan klaagster informatie verschaft. Dat de antwoorden en informatie kennelijk niet leiden tot het door klaagster gewenste resultaat kan zij niet aan de gerechtsdeurwaarder verwijten. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen met betrekking tot de informatieverstrekking is dan ook niet gebleken.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat indien een gerechts­deurwaarder wordt verzocht een titel te executeren, hij wettelijk verplicht is om aan dat verzoek te voldoen. De opdrachtgever heeft op 9 juli 2018 de gerechtsdeurwaarder opgedragen het vonnis van 30 maart 2018 ten uitvoer te leggen. Bij kort geding vonnis van 5 juli 2018 heeft de rechter de belangen van klaagster en haar partner, ook waar het diens ziekte en de woningontruimingen betreft, al afgewogen. Uit dit vonnis volgt dat de belangen van klaagster en haar partner niet in de weg staan van de woningontruimingen op 12 juli 2018. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer dat klaagster sinds de betekening van de grosse van het vonnis op 6 april 2018 persoonlijke spullen van haar en haar partner uit de woningen heeft kunnen halen. Dat zij heeft nagelaten de woningen (volledig) te ontruimen of persoonlijke spullen mee te nemen, kan zij niet aan de gerechtsdeurwaarder tegenwerpen. Ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer dat klaagster haar stelling niet nader heeft toegelicht of onderbouwd. Dit is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Uit het verweerschrift blijkt dat er voor de gerechtsdeurwaarder geen reden is geweest om vanuit organisatorische overwegingen en efficiëntie een gelijktijdige ontruiming van de beide panden te laten. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e. heeft stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder de fout heeft erkend. De ontruiming van de woning in Groningen is niet correct uitgevoerd, omdat daar lampen en een kast zijn achtergebleven. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van de executant ook de gordijnen laten hangen. Deze handeling is tuchtrechtelijk laakbaar, omdat de gerechtsdeurwaarder de woning volledig dient te ontruimen, tenzij bij overeenkomst daarover iets anders is afgesproken. Hiervan is echter niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer dat uit het verweerschrift en de overgelegde producties volgt dat klaagster de processen-verbaal en de kopieën daarvan heeft ontvangen. Uit de e-mail van 4 september 2018 blijkt dat de kopieën van de processen-verbaal en de bijbehorende foto’s aanvankelijk niet zijn toegestuurd, omdat de opdrachtgever hiervoor geen toestemming heeft gegeven verboden. Deze evidente fout is op 5 september 2018 hersteld door de processen-verbaal alsnog per e-mail toe sturen met de toezegging dat de foto’s eveneens worden toegestuurd. De fout is niet zo ernstig dat deze niet op deze wijze opgelost had kunnen worden. Deze klacht zal daarom als van onvoldoende gewicht worden afgewezen.

4.8 Gelet op het onder 4.6 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde klachtonderdeel een maatregel worden opgelegd.

5. Kosten

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen of een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (van € 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart klachtonderdeel e. gegrond;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          legt gerechtsdeurwaarder ten aanzien van klachtonderdeel e. de maatregel van waarschuwing op;

-          veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van haar kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. Ch. A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.