ECLI:NL:TGDKG:2019:191 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656569 DW RK 18/573

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:191
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 28-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/656569 DW RK 18/573
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft klager per e-mail (onomwonden) laten weten dat het beslag zal worden opgeheven en zijn dossier zal worden gesloten, zodra hij de som van € 4.317,86 heeft voldaan. In het kader hiervan is eerst een telefonisch onderhoud geweest. Dan wordt klager geconfronteerd met een openstaand bedrag aan buitengerechtelijke kosten. De kamer is van oordeel, in het belang van alle betrokken partijen, dat het aan de gerechtsdeurwaarder is zich ervan te vergewissen dat geen posten meer openstaan, alvorens hij een dergelijke  mededeling doet.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/656569 DW RK 18/573 DB/SM ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ]

en

[   ]

gevestigd te [   ],

klagers,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

[   ] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 november 2018, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden (hierna: de gerechtsdeurwaarders). Bij verweerschrift, ingekomen op 14 december 2018, hebben de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 alwaar de gemachtigde van klagers, de directeur van klager sub 2 en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 17 december 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        bij vonnis van 2 maart 2016 is klager (sub 1) veroordeeld tot betaling van een vordering;

-        tussen 15 april 2016 en 21 november 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders klager meermalen gesommeerd tot betaling en zijn diverse beslagen gelegd. Daarnaast zijn de gerechtsdeurwaarder en klager in elk geval twee keer tot een betalingsregeling gekomen. De gerechtsdeurwaarder hebben de aanmaningen en beslagen gebaseerd op de hoofdsom als opgenomen in de aan het vonnis gehechte dagvaarding, zijnde € 8.033,19. De incassokosten zijn hierin niet opgenomen;

-        op 19 april 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van klager loonbeslag gelegd onder [   ] (hierna: klaagster (sub 2)). Ook in dit beslag zijn de toegewezen incassokosten niet meegenomen;

-        bij e-mail van 18 juni 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders aan klager gemeld dat bij voldoening van € 4.317,86 het dossier op naam van klager zal worden gesloten en dat het beslag zal worden opgeheven;

-        bij e-mail van 20 juni 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders klager laten weten dat € 766,66 aan toegewezen incassokosten onbetaald is gebleven;

-        bij exploot van 10 oktober 2018 is wederom executoriaal derdenbeslag gelegd onder klaagster, maar nu voor een hoofdsom van € 8.809,85;

-        op 26 oktober 2018 is de gehele vordering voldaan en is het beslag opgeheven.

2. De klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders, nadat zij klager (sub1) bij e-mail van 18 juni 2018 hebben medegedeeld het dossier te sluiten bij een betaling van € 4.317,86, omdat dan alles volledig zou zijn betaald, opnieuw loonbeslag hebben gelegd onder klaagster (sub 2) voor een vermeende vordering uit hoofde van het onder 1 genoemde vonnis uit 2016. Dit is gebeurd ondanks het feit dat voornoemd bedrag is voldaan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Bij de beoordeling van een klacht geldt als uitgangspunt dat het tuchtrecht tot doel heeft, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening van de gerechtsdeurwaarder te bevorderen. De beoordeling kan ertoe leiden dat een gerechtsdeurwaarder, die niet in overeenstemming met de daarvoor gestelde normen heeft gehandeld, een maatregel opgelegd kan krijgen, maar alleen in die gevallen waarin de beklaagde handeling aan hem toegerekend kan worden. Het uitgangspunt van het tuchtrecht, en de mogelijkheid om de beklaagde gerechtsdeurwaarder terecht te wijzen, laten het niet toe een gerechtsdeurwaarder aan te spreken op handelingen waarvan evident is dat deze niet door hem zijn verricht. Voor zover de kamer kan beoordelen, richt de klacht zich tot het handelen van (toegevoegd-) gerechtsdeurwaarder sub 2 en hebben de overige gerechtsdeurwaarders, ten aanzien daarvan, daar geen bemoeienis in gehad. Het hierna overwogene zal om die reden dan alleen betrekking hebben op gerechtsdeurwaarder sub 2 (hierna: de gerechtsdeurwaarder).

4.3 De stelling van de gerechtsdeurwaarder is dat de vordering – op buitengerechtelijke kosten á € 776,66 na – niet volledig was voldaan. De gerechtsdeurwaarder verwijst hiervoor naar het vonnis van 2 maart 2016 dat ten grondslag ligt aan de bevoegdheid tot het executeren van de titel.

4.4 De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft gesteld dat in het vonnis is uitgegaan van een vordering waarvan de buitengerechtelijke incassokosten deel uitmaakte en dat de titel, bij het niet voldoen aan de inhoud daarvan, de gerechtsdeurwaarder het recht geeft om executiemaatregelen te treffen, in dit geval het leggen van executoriaal derdenbeslag. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is in beginsel niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu een schuldenaar op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. De gerechtsdeurwaarder is op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan ook vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager (sub 1). De vraag hier is echter niet alleen of de gerechtsdeurwaarder rechtens beslag heeft mogen leggen, maar ook of zij, gelet de omstandigheden van het geval, dit wel had moeten doen.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft per e-mail van 18 juni 2018 aan klager schriftelijk bevestigd wat er nodig was om het dossier te sluiten en het (eerder gelegde) beslag op te heffen. Namelijk een slotbetaling van € 4.317,86. Nu deze e-mail aanvangt met de woorden “naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud”, mag daaruit worden afgeleid dat de hoogte van de (openstaande) vordering en het sluiten van het dossier na betaling voldoende (helder) aan bod is gekomen. Kennelijk was er op dat moment geen reden voor één van de partijen om aan te nemen dat nog sprake was van een (andere) openstaande vordering. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder aanspraak gemaakt op betaling van € 766,66 aan buitengerechtelijke kosten. Het argument van de gerechtsdeurwaarder dat klager zelf had moeten weten dat dit bedrag aan buitengerechtelijke kosten nog openstond – omdat dit als zodanig in het vonnis stond vermeld – is in dit kader niet houdbaar. Hetzelfde geldt namelijk voor de gerechtsdeurwaarder. Dat de gerechtsdeurwaarder hier zelf ook geen acht op heeft geslagen (sinds 2 maart 2016) blijkt uit de omstandigheid dat niet eerder dan in een

e-mail van 20 juni 2018 klager wordt gewezen op de buitengerechtelijke kosten. De kamer gaat er van uit dat dit geen opzet van de gerechtsdeurwaarder is geweest, maar dat hier eerder sprake is van onoplettendheid. De kamer oordeelt dat de onoplettendheid onder partijen de gerechtsdeurwaarder als professionele partij zwaarder aangerekend moet worden dan de klager. Van de gerechtsdeurwaarder mag namelijk bij de (financiële) afwikkeling van een dossier en sluiting daarvan worden verwacht dat deze de financiële status nog eens goed doorloopt. De belangen van opdrachtgever (en zijn vordering), klager (en zijn schuld) en niet in de laatste plaats de eigen belangen (zijn omzet) zijn hier immers mee gemoeid. Als de gerechtsdeurwaarder hier geen efficiënte controle op doet en, zoals hier gebeurd is, de schuldenaar mogelijk finale kwijting heeft verleend terwijl niet de gehele vordering is voldaan neemt hij het risico dat hij persoonlijk voor die restschuld opdraait. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de onoplettendheid van zijn kant laten omslaan naar onzorgvuldigheid, omdat hij bij exploot van

10 oktober 2018 beslag heeft gelegd voor een ander bedrag dan waarvoor een titel is afgegeven.

4.6 De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder de executie niet had mogen voortzetten. Klager heeft vanzelfsprekend op de mededelingen van de deurwaarder mogen vertrouwen. Beslag was niet de manier om de eigen fout op te lossen. Bovendien was het fout om zich daarbij op onjuiste gegevens te baseren. De kamer komt daarom tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De kamer ziet aanleiding de gerechtsdeurwaarder hiervoor de na te noemen maatregel op te leggen.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast

veroordelen tot betaling van:

-        € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan gerechtsdeurwaarder sub 2 ter zake daarvan de maatregel van berisping op;

-        veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling aan klager (sub 1) van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-        veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer (€ 1.500,00), te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter,

mrs. Ch. A. van Dijk en J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.