ECLI:NL:TGDKG:2019:176 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/646835 DW/RK 18/212

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:176
Datum uitspraak: 23-08-2019
Datum publicatie: 07-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/646835 DW/RK 18/212
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft in tegenstelling tot de visie van klaagster wel degelijk gereageerd op een interne klacht, daarom is klacht ongegrond. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 augustus 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/646835 / DW RK 18/212 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te Amsterdam,

klaagster,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 23 april 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 3 juli 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 juni 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen is klaagster niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 augustus 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          de gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een ten laste van klaagster gewezen vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 18 december 2013.

-          op 2 februari 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster.

2. Klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder

a: beslag op haar bankrekening heeft gelegd zonder daarbij rekening te houden met de beslagvrije voet;

b: niet reageert op haar klacht.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar bankrekening.

4.3 Onder de huidige wetgeving heeft de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c Rv ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Uit de door klaagster overgelegde bankafschriften heeft de gerechtsdeurwaarder echter op juiste gronden kunnen vaststellen dat dit niet het geval was.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer het volgende. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat de interne klacht is ontvangen op 12 maart 2018. De afhandeling van deze klacht is vervolgens op 29 maart 2018 per e-mail aan klaagster gestuurd. De gerechtsdeurwaarder heeft dus wel degelijk gereageerd op de door klaagster ingediende (interne) klacht.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

 

 

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.