ECLI:NL:TGDKG:2019:141 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/668323 / DW RK 19/325

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:141
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Zaaknummer(s): C/13/668323 / DW RK 19/325
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld met ontruiming en vernietiging goederen. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 juni 2019 met zaaknummer C/13/648756 / DW RK 18/290 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/668323 / DW RK 19/325 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 juni 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen per e-mail op 1 augustus 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft op 16 september 2018 per e-mail aanvullende stukken ingediend. Op 17 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail medegedeeld naar aanleiding van deze stukken geen aanvullend verweerschrift in te dienen. Bij beslissing van 18 juni 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij

e-mail, ingekomen op 23 juni 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft de gronden van het verzet bij e-mail van 4 juli 2019 ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 september 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gerechtsdeurwaarder is in de gelegenheid gesteld om na de zitting nadere bewijsstukken te overleggen. De gerechtsdeurwaarder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Klaagster heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om op de nadere stukken van de gerechtsdeurwaarder te reageren. De uitspraak is bepaald op 19 november 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 22 november 2016 is executoriaal beslag gelegd op de woning van klaagster.

-           Op 21 februari 2017 is het executoriale beslag opgeheven, waarop op diezelfde datum opnieuw beslag op de woning van klaagster is gelegd.

-           Op 3 maart 2017 is een volmacht vastgesteld in een notariële akte, gepasseerd voor notaris mr. [ ].

-           Op 4 september 2017 is aan klaagster de ontruiming van de woning aangezegd tegen donderdag 28 september 2017.

-           Per brief van 22 september 2017 heeft (de advocaat van) klaagster om bevestiging verzocht dat de voorgenomen ontruiming op 28 september 2017 niet doorgaat.

-           De ontruiming op 28 september 2017 is opgeschort.

-           Op 28 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder ontruiming van de woonruimte van klaagster aangezegd op 7 december 2017.

-           Op 7 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de woning van klaagster ontruimd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder haar woning ten onrechte heeft ontruimd. In verband daarmee heeft klaagster de volgende klachtonderdelen in haar klachtschrift opgenomen:

a:         de notariële akte op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder klaagster heeft ontruimd is niet geldig;

b:         op 6 december 2017 heeft klaagster een kort geding verloren. Uit een e-mail van 24 april 2018 blijkt dat klaagster nog twee dagen na 24 december 2017 kon betalen;

c:         op 20 december 2017 heeft klaagster meer dan het bedrag van de verloren rechtszaak betaald, te weten € 15.000,-- in plaats van € 11.003,--;

d:         de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster nooit een proces-verbaal toegestuurd van de ontruiming. Klaagster is een antieke piano van hoge waarde kwijt, alsmede laminaat vinyl, heel veel boeken met waarde, gordijnen, gordijnrails en waslijnconstructies. De woning van klaagster is in feite gesloopt;

e:         de gerechtsdeurwaarder geeft de inboedel van klaagster niet terug;

f:         klaagster heeft maar twee van de drie voordeursleutels ontvangen, waardoor derden toegang tot haar woning hebben;

g:         de gerechtsdeurwaarder heeft rekeningen gestuurd naar de hypotheek- verstrekker van klaagster. Klaagster betwist de verschuldigdheid van die rekeningen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1          Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2          Ter toelichting van klachtonderdeel a heeft klaagster een brief van haar advocaat overgelegd van 22 september 2017 waarin wordt gesteld dat partijen bij de volmacht van 3 maart 2017 hebben gedwaald omtrent de feiten die de aanleiding tot de volmacht waren. Uit de overwegingen, voorafgaand aan de volmacht, zou immers blijken dat aanleiding van de volmacht was gelegen in het feit dat er executoriaal beslag op de woning van klaagster lag. Het beslag was echter in werkelijkheid al op 21 februari 2017 doorgehaald. De advocaat van klaagster stelt dat, nu klaagster gedwaald heeft bij de totstandkoming van de volmacht, deze vernietigbaar is. Daarnaast stelt de advocaat van klaagster in de betreffende brief dat in de volmacht is bepaald dat zij eindigt indien en zodra het executoriale beslag van 22 november 2016 is opgeheven. Omdat het beslag op 3 maart reeds was opgeheven, is de volmacht nooit van kracht geworden of in ieder geval direct geëindigd.

4.3          De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen aangevoerd dat het executoriale beslag van 22 november 2016 niet de aanleiding is geweest voor de verleende volmacht, maar dat deze slechts is opgenomen in de overwegingen als hetgeen partijen hebben verklaard. Het beslag van 22 november 2016 is inderdaad op 21 februari 2017 doorgehaald, maar op dezelfde dag is opnieuw beslag gelegd omdat er op dat moment meer dwangsommen waren verbeurd. Er lag dus opnieuw beslag, ruim voordat de volmacht tot stand is gekomen. Het klopt dat de volmacht bepaalt dat deze eindigt zodra het beslag van 22 november 2016 is opgeheven, maar daarnaast is de volgende bepaling opgenomen:

Indien er binnen zes maanden na opheffing van het beslag opnieuw executoriaal beslag op het registergoed wordt gelegd herleeft de volmacht.”

4.4          De voorzitter overweegt dat voor een diepgaand onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de betreffende volmacht in onderhavige tuchtprocedure (waarvoor de civielrechtelijke bewijsregels niet gelden) geen plaats is. In onderhavige procedure staat het handelen van de gerechtsdeurwaarder centraal. Op de gerechtsdeurwaarder rust een plicht om marginaal te toetsen, voordat hij tot executie overgaat, of de verstrekte titel daarvoor voldoende grond biedt. Uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de volmacht marginaal heeft getoetst, tot de conclusie is gekomen dat deze voldoende grond biedt voor ontruiming en over is gegaan tot tenuitvoerlegging. Op basis van wat partijen hebben aangevoerd (de betreffende volmacht is niet overgelegd) is niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5          Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de formulering van dit klachtonderdeel niet kan worden opgemaakt op welk handelen van de gerechtsdeurwaarder dit ziet en welk verwijt de gerechtsdeurwaarder daarbij treft. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan niet worden vastgesteld.

4.6          Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat voor zover klaagster zich erop wil beroepen dat er een bedrag onverschuldigd is betaald, zij daarvoor terecht kan bij de civiele rechter. In onderhavige tuchtrechtprocedure staat het handelen van de gerechtsdeurwaarder centraal. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder kan met betrekking tot dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld.

4.7          Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klaagster nooit om een proces-verbaal van de ontruiming heeft verzocht. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat uit de wet geen plicht voortvloeit om een proces-verbaal van ontruiming te betekenen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

4.8          Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat uit het proces-verbaal van ontruiming van 7 december 2017 blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klaagster in de woning heeft aangetroffen, nadat hij zich de toegang tot de woning had verschaft. Daar heeft hij aan klaagster aangezegd dat hij voornemens was de zich nog in de woning en berging bevindende roerende zaken te (laten) vernietigen, waarmee klaagster heeft ingestemd. De betreffende roerende zaken zijn vervolgens vernietigd. Het kan de gerechtsdeurwaarder daarom niet worden verweten dat hij deze roerende zaken niet meer kan teruggeven.

4.9          Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde verklaring van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de sleutels van de woning van klaagster op diens verzoek heeft afgegeven bij Stichting [ ]. Om hoeveel sleutels dit ging blijkt niet uit de verklaring, noch uit het proces-verbaal van ontruiming. Niet kan worden vastgesteld wat er precies met de sleutels is gebeurd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan niet worden vastgesteld.

4.10        Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat in onderhavige tuchtrechtprocedure het handelen van de gerechtsdeurwaarder centraal staat. Indien klaagster wenst op te komen tegen de verschuldigdheid van vorderingen kan zij terecht bij de civiele rechter. Het tuchtrecht bied daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de grond voor de ontruiming was: “het niet meewerken aan een taxatie van haar woning in 2017”. Echter uit het taxatierapport van 2 mei 2017 blijkt dat de taxateur de woning van klaagster op

14 april 2017 heeft getaxeerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat klaagster wel degelijk heeft meegewerkt aan de taxatie.

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat de taxatie op 14 april 2017 ten onrechte heeft plaatsgevonden. Er zou pas mogen worden getaxeerd nadat de woning te koop is aangeboden. Klaagster heeft haar woning niet te koop aangeboden en bovendien mag een bank een woning niet verkopen als de schuld op een andere wijze, in dit geval loonbeslag, kan worden betaald.

6.3 Klaagster heeft de verschuldigde dwangsom vóór de gegeven uiterste betalingstermijn van 25 december 2017 betaald. De ontruiming op 7 december 2017 is dan ook onterecht.

6.4 Uit de foto’s van de gerechtsdeurwaarder blijkt niet dat sprake is van ernstige vervuiling van duivenpoepjes en veertjes. Bovendien is de gerechtsdeurwaarder niet gerechtigd om deze vervuiling te constateren dan wel hier een officiële schriftelijke verklaring voor af te geven. Evenmin is sprake van bodemverontreiniging. Er zijn ook geen schoonmaakkosten bij klaagster in rekening gebracht.

6.5 Nergens uit blijkt dat klaagster toestemming heeft gegeven voor vernietiging van haar spullen. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder tijdens de ontruiming niet gesproken, zij heeft enkel haar sleutels aan hem afgegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft ook geen schriftelijke verklaring gegeven dat haar spullen zouden worden vernietigd.

6.6 De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte ook “vaste” bezittingen van klaagster uit de woning gehaald, zoals een verhoging voor de koelkast, gordijnrails en vloeren. Dit mag wel bij huurwoningen, maar niet bij koopwoningen.

6.7 Op 11 september 2017 is voor de tweede keer beslag op de woning van klaagster gelegd. De volmacht gold niet voor het tweede beslag op de woning van klaagster, nu er meer dan zes maanden tussen de opheffing van het beslag en het tweede beslag ligt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klaagster nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan zij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan niet worden ontvangen in haar klachten als vermeld onder 6.1, 6.2 en 6.4.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 6.5 merkt de kamer nog op dat in het proces-verbaal van ontruiming van 7 december 2017 het volgende is opgenomen: “… Ik heb [ ] verzocht om mij de sleutels van de woning af te geven, aan welk verzoek zij heeft voldaan. Hiernaast heb ik haar aangezegd dat ik voornemens ben de zich nog in de woning bevindende roerende zaken te (laten) vernietigen, waarin zij heeft toegestemd.”. Een exploot van een gerechtsdeurwaarder is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv levert een zodanige akte dwingend bewijs op van de daarin gerelateerde verrichtingen van de gerechtsdeurwaarder. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de gerechtsdeurwaarder met klaagster heeft gesproken over het vernietigen van de op het moment van de ontruiming aanwezige roerende zaken in de woning van klaagster, waaronder haar piano, tenzij klaagster tegenbewijs levert. Dat heeft klaagster niet gedaan. De enkele niet onderbouwde betwisting van klaagster dat zij heeft ingestemd met het vernietigen van haar spullen is hiertoe niet voldoende.

7.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 6.7 merkt de kamer nog op dat in de volmacht van 3 maart 2017 het executoriale beslag op de woning van klaagster van

22 november 2016 is genoemd. Onder het kopje “Einde geldigheid volmacht” onder 1. van de volmacht van 3 maart 2017 is het volgende opgenomen: “De volmacht is verstrekt voor onbepaalde tijd en is onherroepelijk. Indien en zodra het hiervoor omschreven executoriale beslag is opgeheven eindigt de volmacht.”

Niet in geschil is dat het beslag op de woning van klaagster op 21 februari 2017 is opgeheven, zodat de volmacht is geëindigd. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat de volmacht weer van kracht is geworden, omdat op

21 februari 2017 direct weer beslag op de woning is gelegd. Dit wordt ondersteund door de gegevens van het kadaster, waaruit blijkt dat op 21 februari 2017 om 9:13 uur (weer) executoriaal beslag op de woning van klaagster is gelegd. Onder het kopje “Einde geldigheid volmacht” onder 2. van de volmacht is het volgende opgenomen: “Indien er binnen zes maanden na opheffing van het beslag opnieuw executoriaal beslag op het registergoed wordt gelegd herleeft de volmacht.”

Gelet hierop heeft de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld met de ontruiming van 7 december 2017. Dat de volmacht van 3 maart 2017 is opgesteld nadat het beslag van 22 november 2016 was opgeheven en op 21 februari 2017 opnieuw was gelegd, maakt dat niet anders. Voor een diepgaand onderzoek naar de rechtsgeldigheid van de volmacht is in de onderhavige tuchtprocedure geen plaats.

7.5 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.6 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.