ECLI:NL:TGDKG:2019:139 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/668463 / DW RK 19/330

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:139
Datum uitspraak: 29-10-2019
Datum publicatie: 01-11-2019
Zaaknummer(s): C/13/668463 / DW RK 19/330
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Voor zover klager van oordeel is dat wettelijke vennootschappelijke normen door de gerechtsdeurwaarder zijn overschreden dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 oktober 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 11 juni 2019 met zaaknummer C/13/648176 DW RK 18/266 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/668463 / DW RK 19/330 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ] , vertegenwoordigd door [ ],

gevestigd te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 18 mei 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 juni 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 11 juni 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 24 juni 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft de gronden van het verzet ingediend bij

e-mail van 3 juli 2019. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 augustus 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op het verzet gereageerd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 september 2019 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 oktober 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           de gerechtsdeurwaarder was sinds 2001 werkzaam bij [ ] (hierna: [a]);

-           de heer [ ] was tot 2010 gerechtsdeurwaarder bij [a]. Zijn personal holding, [ ] (hierna: [b]), was tot 2010 medeaandeelhouder in het kapitaal van [a];  

-           in 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder een deel van de aandelen van [b] in het kapitaal van [a] gekocht door middel van een speciaal voor dat doel door de gerechtsdeurwaarder opgerichte besloten vennootschap, genaamd [ ] (hierna [c]);

-           bij de overdracht van de aandelen in 2010 heeft [b] € 300.000,00 ontvangen van [b]. Het restant van de koopsom, te weten € 125.250,00 is door [b] als achtergestelde lening aan [c] verstrekt tegen een rentepercentage van 5,8%;

-           in september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder met zijn huidige compagnon, gerechtsdeurwaarder [ ] (hierna: [d]), gesproken over een mogelijke samenwerking;

-           eind 2017 is de gerechtsdeurwaarder vertrokken bij [a] en heeft [c] haar aandelen aangeboden aan de overige aandeelhouders;

-           in december 2017 heeft [c] de aandelen in het kapitaal van [a] voor een koopsom van € 100.000,00 verkocht aan [a]. Hierbij is afgesproken dat de gerechtsdeurwaarder en/of [c] geen activiteiten of klanten van [a] zou overnemen naar de nieuwe samenwerking met [d];

-           [c] is per 19 januari 2018 geliquideerd, omdat er geen baten meer aanwezig en evenmin te verwachten waren. Klager is hiervan bij e-mail van

25 januari 2018 op de hoogte gebracht. Op uitnodigingen voor een gesprek om eventueel de situatie uit te leggen heeft klager niet gereageerd;

-           de gerechtsdeurwaarder is een samenwerking met [d] aangegaan middels [e].

4. De oorspronkelijke klacht

Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de voor een gerechtsdeurwaarder toepasselijk beroeps- en gedragsregels. Meer specifiek heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd gehandeld met artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels Gerechtsdeurwaarders waarin is opgenomen dat een deurwaarder zich dient te gedragen als een goed deurwaarder betaamt (waaronder eveneens een toegevoegd gerechtsdeurwaarder dient te worden verstaan). Blijkens de toelichting bij dit artikel geldt deze norm tevens voor gedragingen van een gerechtsdeurwaarder buiten diens beroepsuitoefening. Een gerechtsdeurwaarder is immers een openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden. Er mag geen enkele twijfel rijzen, ook niet buiten werktijd, over de geschiktheid van de gerechtsdeurwaarder om zijn beroep uit te oefenen. De gerechtsdeurwaarder handelt in strijd met deze norm.

Waar de gerechtsdeurwaarder in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden als (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder ten behoeve van diens cliënten vorderingen incasseert, maakt de gerechtsdeurwaarder het een privé schuldeiser, [b], onmogelijk om een onbetwiste vordering op (één van de) personal holding(s) van de gerechtsdeurwaarder te incasseren doordat hij op oneigenlijke wijze de verhaalsmogelijkheden frustreert. Schrijnend is dat de vordering van [b] op de gerechtsdeurwaarder (en diens personal holding) rechtstreeks voortvloeit uit de verkoop en levering van (een gedeelte van) de door [b] gehouden aandelen in nota bene een gerechtsdeurwaarderskantoor te weten [a]. Dit is in strijd met het op een gerechtsdeurwaarder toepasselijke tuchtrecht en daarnaast eveneens in civielrechtelijke zin onrechtmatig jegens [b].

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Vaststaat dat klager een civielrechtelijk geschil heeft met beklaagde gerechtsdeurwaarder. De tuchtrechter is niet bevoegd een oordeel te vellen in dit geschil. Klager zal zich dienen te wenden tot de bevoegde rechter.

4.3 Ten aanzien van de vraag of de gerechtsdeurwaarder zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels Gerechtsdeurwaarders overweegt de voorzitter als volgt. In artikel 1 is het volgende bepaald: d e gerechtsdeurwaarder gedraagt zich zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt.

Het gerechtshof Amsterdam heeft in 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9178) overwogen:

‘De algemene gedragsnorm van artikel 1 betreft ook gedragingen van de gerechtsdeurwaarder buiten zijn beroepsuitoefening. Hij is een openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden zoals het treffen van dwangmaatregelen. Geen enkele twijfel mag rijzen, ook niet buiten werktijd, over de geschiktheid van de gerechtsdeurwaarder om zijn beroep uit te oefenen’.

De voorzitter overweegt het volgende. Met klager moet vastgesteld worden dat      gedragingen buiten werktijd van de gerechtsdeurwaarder of niet in de functie van gerechtsdeurwaarder kunnen leiden tot overtreding van artikel 1 van de verordening. In het onderhavige geval is echter niet gebleken dat in het civielrechtelijk geding dat speelt tussen klager en beklaagde gerechtsdeurwaarder deze laatste zich zodanig heeft gedragen dat naar het oordeel van de voorzitter twijfels zijn gerezen over de geschiktheid om zijn beroep uit te oefenen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat door de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder uitsluitend te kwalificeren als een civielrechtelijk conflict tussen klager en de gerechtsdeurwaarder, de voorzitter volledig voorbij gaat aan het feit dat door de gerechtsdeurwaarder meerdere wettelijke bepalingen ten aanzien van het vennootschapsrecht zijn overtreden. Klager stelt zich op het standpunt dat ook gekeken moet worden naar de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder in zijn hoedanigheid als bestuurder ten opzichte van zijn personal holding, zijnde de geliquideerde vennootschap [c].

6.2 Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder zich met zijn handelswijze zo evident schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels Gerechtsdeurwaarders, dat daarmee tuchtrechtelijke normen zijn overschreden en er wel degelijk sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Klager verwijst hiervoor naar de artikelen 2:8, 2:239 en 2:9 van het Burgerlijk Wetboek.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De gerechtsdeurwaarder was bestuurder van een vennootschap die bij gebrek aan baten is geliquideerd zonder dat daarbij de achtergestelde lening aan klager is terugbetaald. De gerechtsdeurwaarder is daarna bestuurder geworden van een andere vennootschap die ook weer gerechtsdeurwaarderswerkzaamheden verricht. Niet gebleken is dat hij daarmee in strijd met de wet heeft gehandeld. Voor de gerechtsdeurwaarder gelden op dit gebied geen andere (tuchtrechtelijke) normen dan de wettelijke normen. Voor zover klager van oordeel is dat wettelijke vennootschappelijke normen door de gerechtsdeurwaarder zijn overschreden dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.