ECLI:NL:TGDKG:2019:137 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/644471 / DW RK 18/126

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:137
Datum uitspraak: 29-10-2019
Datum publicatie: 01-11-2019
Zaaknummer(s): C/13/644471 / DW RK 18/126
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klachtonderdeel dat gaat over een periode van langer dan drie jaar geleden is niet-ontvankelijk. Klager is onjuist geïnformeerd over renteberekening. Er is geen controleerbare specificatie aan klager verstrekt ondanks meerdere verzoeken daartoe. De gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld en is tevens onrechtmatig doorgegaan met executeren, nadat klager hem er op had gewezen dat de B.V. was ontbonden. Drie klachtonderdelen gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. Boete € 1.000,- plus proceskostenveroordeling.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 oktober 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/644471 / DW RK 18/126 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: mr. [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 20 maart 2018. Bij verweerschrift, ingekomen op 13 april 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 september 2019, alwaar klager met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 oktober 2019.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 27 februari 2008 van de rechtbank te Amsterdam is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 12 juni 2008 is beslag gelegd op de roerende zaken van klager, inclusief een bedrijfsinventaris.

-           Op 9 november 2011 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager.

-           Met ingang van 31 december 2013 is [ ] B.V. ontbonden.

-           Vanaf 17 november 2017 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht om inzicht te geven in de stand van zaken. 

-           Bij e-mail van 26 februari 2018 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij

e-mails van 6 en 12 maart 2018 gereageerd.

-           Bij exploot van 14 maart 2018 is aangezegd dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 februari 2008 van [ ] B.V. met ingang van 1 januari 2014 onder algemene titel is overgegaan op [ ] V.O.F.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder weigert om hem op een adequate manier eenduidige informatie te verstrekken;

b: de kosten van het ten onrechte gelegde beslag van 12 juni 2008 op de roerende zaken van zijn echtgenote niet zijn gecorrigeerd;

c: de gerechtsdeurwaarder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voor de renteberekening niet van belang is op welk moment het ontvangen bedrag ad

€ 1.850,-- is verwerkt;

d: de gerechtsdeurwaarder hem nooit in kennis heeft gesteld van de liquidatie van [ ] B.V. dan wel het overgaan van de vordering van [ ] B.V. op een andere schuldeiser;

e: de gerechtsdeurwaarder niet inhoudelijk is ingegaan op zijn klacht;

f: de gerechtsdeurwaarder hem bij e-mail van 6 maart 2018 heeft medegedeeld dat het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank is bevroren, zonder de Sociale Verzekeringsbank hiervan op de hoogte te stellen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de enige aan het kantoor te [ ] verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt en ter zitting niet is betwist dat de gerechtsdeurwaarder weliswaar steeds op e-mails van klager heeft gereageerd, maar dat hierbij geen eenduidige informatie is verstrekt. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift gesteld dat bij het onderzoek tijdens de behandeling van de interne klacht is geconstateerd dat er onjuiste informatie aan klager is verschaft omtrent het door hem betaalde bedrag ad € 1.850,--. Verder is pas na de interne klacht van klager een uitgebreide renteberekening met behulp van SDU RekenRentedisk gemaakt. Hieruit is naar voren gekomen dat er inderdaad sprake was van een onjuiste renteberekening. Op 12 maart 2018 is de renteberekening aan klager verzonden. De gerechtsdeurwaarder heeft echter tot op heden geen controleerbare specificatie van de renteberekening aan klager verstrekt, alhoewel klager daar wel meermalen om heeft verzocht. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Dit klachtonderdeel betreft het niet corrigeren van de in rekening gebrachte kosten van de ten onrechte gelegde beslaglegging op roerende zaken op

12 oktober 2008. Nu dit een handeling betreft van een periode van langer dan drie jaar geleden dient dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de gerechtsdeurwaarder zich met betrekking tot de betaling van het bedrag van € 1.850,-- bij e-mails van 5 en

19 januari 2018 op het standpunt gesteld dat de datum van de ontvangst van deelbetalingen niet relevant is, omdat de rente wordt doorberekend tot de dag der algehele voldoening. De gerechtsdeurwaarder heeft hierbij gesteld dat het niet juist zou zijn dat de rente zou moeten worden berekend over het restantbedrag van de oorspronkelijk hoofdsom dat overblijft na een deelbetaling van een schuldenaar. In het verweerschrift en ter zitting heeft (de gemachtigde van) de gerechtsdeurwaarder erkend dat de gegeven verklaringen met betrekking tot de renteberekeningen berusten op een misverstand. De klacht is op dit onderdeel terecht voorgesteld.

5.6.1 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat indien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander overgaat, de executie eerst kan worden voortgezet na betekening van deze overgang aan de geëxecuteerde, aldus artikel 431a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5.6.2 Uit de overgelegde producties blijkt dat klager de gerechtsdeurwaarder er bij

e-mails van 27 december 2017 en 2 januari 2018 op heeft gewezen dat [ ] B.V., blijkens het uittreksel uit het Handelsregister, met ingang van 31 december 2013 is ontbonden en dat de gerechtsdeurwaarder vanaf dat moment niet meer op naam van [ ] B.V. kon blijven executeren. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn opdrachtgever bij e-mail van 10 januari 2018 verzocht om duidelijkheid, waarop de opdrachtgever bij e-mail van 11 januari 2018 heeft aangegeven dat [ ] V.O.F. de rechtsopvolger is van [ ] B.V. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop eerst bij e-mail van 27 februari 2018, een dag nadat klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder had ingediend, aan de opdrachtgever gevraagd of de wijziging van rechtsvorm op een andere wijze dan in het register van de Kamer van Koophandel, bekend is gemaakt. Nadat het de gerechtsdeurwaarder op 1 maart 2018 duidelijk werd dat de rechtsovergang niet conform artikel 431a Rv aan klager was betekend, heeft de gerechtsdeurwaarder het gelegde derdenbeslag op 7 maart 2018 bevroren. Bij exploot van 14 maart 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de rechtsovergang alsnog aan klager betekend. In het exploot van 14 maart 2018 is echter opgenomen dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 februari 2008 met ingang van 1 januari 2014 onder algemene titel is overgegaan op [ ]. Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder erkend dat de vordering wettelijk gezien niet onder algemene titel kon zijn overgegaan op de V.O.F. De onderhavige vordering kan uitsluitend rechtsgeldig worden overgedragen door middel van een akte van cessie en mededeling daarvan aan klager. Dit is tot op heden niet gebeurd. De kamer is van oordeel dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank direct te bevriezen nadat klager hem er met onderbouwing van het uittreksel van de Kamer van Koophandel op had gewezen dat [ ] B.V. was ontbonden. De gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld en is tevens onrechtmatig doorgegaan met executeren. De klacht is op dit onderdeel terecht voorgesteld.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e blijkt uit de overgelegde producties dat de gerechtsdeurwaarder bij e-mails van 6 en 12 maart 2018 op de klacht van klager van 26 februari 2018 heeft gereageerd. Omdat het dossier een vordering uit 2008 en een beslag uit 2011 betreft en bovendien van een ander gerechtsdeurwaarderskantoor is overgenomen, mocht de gerechtsdeurwaarder een langere termijn worden gegund om het dossier van klager inhoudelijk te beoordelen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit onderdeel.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties dat hij de Sociale Verzekeringsbank bij brief van 7 maart 2018 heeft verzocht het beslag van 9 november 2011 tot nader order te bevriezen. De stelling van klager dat de Sociale Verzekeringsbank geen post van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen en niet van de bevriezing van de beslaglegging op de hoogte is gebracht, kan zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd. Bovendien is niet in geschil dat er geen gelden meer van de Sociale Verzekeringsbank zijn geïnd. De kamer houdt het er dan ook op dat de Sociale Verzekeringsbank de brief van de gerechtsdeurwaarder van 7 maart 2018 heeft ontvangen. De klacht stuit hierop af.

5.9 Voor zover klager verzoekt om schadevergoeding, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.10 De kamer verklaart de klacht gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder een maatregel opleggen. Gelet op de verschillende gegronde onderdelen van de klacht acht de kamer een geldboete van € 1.000,-- passend. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op totaal € 350,-- aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,-- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,--).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

5.11 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

5.12 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:            

-        verklaart klachtonderdeel b niet-ontvankelijk;

-        verklaart klachtonderdelen e en f ongegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van het gegronde deel van de klacht de maatregel van geldboete ter hoogte van € 1.000,-- op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 350,--;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-        bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.