ECLI:NL:TGDKG:2019:136 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/665439 / DW RK 19/205

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:136
Datum uitspraak: 29-10-2019
Datum publicatie: 01-11-2019
Zaaknummer(s): C/13/665439 / DW RK 19/205
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Dreigen met beslag. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 oktober 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 april 2019 met zaaknummer C/13/643079/ DW RK 18/75 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/665439 / DW RK 19/205 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 februari 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 maart 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 april 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op

25 april 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 september 2019 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 oktober 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarder is diverse keren door de verhuurder van klager ingeschakeld voor het incasseren van achterstallige huurtermijnen.

-          Bij vonnis van 15 juli 2016 is klager veroordeeld tot betaling van een bedrag.

-          Bij brief van 2 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd tot betaling krachtens voornoemd vonnis.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: klager stelselmatig bestookt met brieven en dreigementen van beslagleggingen op de inboedel, terwijl er een uitspraak ligt van 25 april 2017 in de verzet procedure tegen de uitspraak van 15 juli 2016;

b: klager onder druk zet om gelden op diens bankrekening te storten;

c: (financiële) schade heeft veroorzaakt en dat de gerechtsdeurwaarder klager dus schadeloos moet stellen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is ingediend dan wel welke gerechtsdeurwaarder de beklaagde handeling heeft verricht. Daarom wordt de verweervoerende gerechtsdeurwaarder, werkzaam en verantwoordelijke bij het kantoor waar het dossier van klager in behandeling is (geweest), aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beschikking rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. merkt de voorzitter op dat zij begrijpt dat gestelde betalingstermijnen en de aankondiging van rechtsmaatregelen bedreigend kunnen overkomen, maar dit is niet te voorkomen. Dit soort brieven moeten immers een termijnstelling bevatten zodat, indien een reactie uitblijft, op enig moment de behandeling van de zaak kan worden voortgezet. Voorts merkt de voorzitter op dat hoewel klager lijkt te suggereren dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte gelden vordert, omdat de uitspraak van 25 april 2017 elke vordering van de schuldeiser teniet doet, heeft klager daartoe onvoldoende gesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft daar tegenover wel voldoende aannemelijk gemaakt dat er een betalingsverplichting bestaat uit hoofde van de uitspraak van 25 april 2017, die het (wettelijk) mogelijk maakt klager rechtsmaatregelen aan te zeggen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien – te meer nu klager geen concrete (wettelijke) onderbouwing van zijn stelling heeft gegeven – waarom de gerechtsdeurwaarder geen gelden zou mogen ontvangen voor zijn opdrachtgever. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen, dan wel van enige druk, is op dit punt dan ook niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van het verzoek van klager, onder klachtonderdeel c., om schadeloos te worden gesteld overweegt de voorzitter dat in een tuchtprocedure als deze – daargelaten of hier aanleiding voor zou bestaan – geen ruimte is voor genoegdoening zoals door klager wordt verlangt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij nooit huurachterstand heeft gehad. Klager verwijst hiervoor naar bankafschriften van juni 2013 en november 2014.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.