ECLI:NL:TGDKG:2018:156 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/631704 / DW RK 17/661

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:156
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/631704 / DW RK 17/661
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De klacht betreft een executiegeschil waarover de kamer niet bevoegd is te oordelen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2017 met zaaknummer C/13/614701 / DW RK 16/963 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/631704 / DW RK 17/661 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: mr. [ ],

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 september 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen [ ] hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 26 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 23 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 4 juli 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 april 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 mei 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Begin januari 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder een opdracht van de Regionale Sociale Dienst (de RSD) tot tenuitvoerlegging van de grosse van een beschikking van het gerechtshof ‘s Gravenhage van 9 februari 2005 waarbij een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 17 maart 2004 werd bekrachtigd, ontvangen. Bij de opdracht van de RSD aan de deurwaarder heeft de RSD een berekening gemaakt van het totaal verschuldigde door klager.

-           Op 29 juli 2010 heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage bepaald dat de verhaal bijdrage ten behoeve van de vrouw voor wat betreft de periode 7 januari 2005 tot 1 augustus 2005 nader wordt vastgesteld op nihil.

-           Op 22 maart 2016 heeft de deurwaarder ten laste van klager een executoriaal derdenbeslag gelegd onder de publiekrechtelijke rechtspersoon Zelfstandig Bestuursorgaan Sociale Verzekeringsbank.

-           Op 13 juni 2016 is dit beslag betekend aan klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat het bedrag waarvoor het beslag is gelegd niet juist is. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd op brieven van klager waarin de hoogte van de vordering wordt betwist.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Ook medewerkers kunnen niet als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie wel als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef van de beslissing genoemde en aan het kantoor van [ ] verbonden gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd verantwoordelijk te zijn voor het dossier van klager. Reden waarom deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde wordt aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De klacht betreft een executiegeschil waarover de Kamer niet bevoegd is te oordelen. Klager kan zich daarover wenden tot de gewone rechter. Bij een vordering als de onderhavige mag de gerechtsdeurwaarder van de door de opdrachtgever opgegeven betalingsachterstand, zeker nu die opdrachtgever de Regionale Sociale Dienst is, uitgaan, tenzij er gegronde redenen zijn om aan de juistheid van de opgegeven achterstand te twijfelen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn brief van 8 september 2016 terecht aangevoerd dat het op de weg van klager dan wel zijn gemachtigde, lag om te onderbouwen, bijvoorbeeld met een specificatie waarom niet de juiste hoofdsom werd gehanteerd. De door gemachtigde van klager overgelegde brieven van 22 juni 2016 en 8 juli 2016 bevatten zo’n onderbouwing niet.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij in de klacht heeft verwezen naar brieven waaruit blijkt dat hij geen bedrag van € 9.811,16 aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder verschuldigd is.

6.2 Verder blijkt uit de bij het verzet gevoegde brief van klager van 29 mei 2017 dat klager een bedrag van € 4.294,89 van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder te vorderen heeft. Op deze brief heeft de gerechtsdeurwaarder nog niet gereageerd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klacht als vermeld onder 6.2.

7.2 D e kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.