ECLI:NL:TGDKG:2018:151 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/632319 / DW RK 17/718

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:151
Datum uitspraak: 10-07-2018
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/632319 / DW RK 17/718
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Geschil over de kosten alsmede de termijn waarbinnen klaagster het gevorderde diende te betalen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 juli 2017 met zaaknummer C/13/617387 DW RK 16/1134 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/632319 / DW RK 17/718 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 oktober 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde sub 1 alsmede tegen beklaagde sub 2, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij separate verweerschriften, ingekomen op 27 oktober 2016 en 1 november 2016, hebben de gerechts-deurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 4 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 14 juli 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 gemachtigd namens hem het woord te doen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018 alwaar klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

10 juli 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Gerechtsdeurwaarder sub 1 is belast met de executie van een ten laste van klaagster gewezen arrest van 27 september 2016.

-           Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft de betekening van het arrest als losse opdracht verstrekt aan gerechtsdeurwaarder sub 2.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er - kort samengevat - over dat zij executiekosten dient te betalen, terwijl zij de proceskosten waartoe zij was veroordeeld al heeft betaald. Daarnaast dient klaagster haar inkomsten en uitgaven op te geven, terwijl zij die gegevens eind september 2016 al heeft verstrekt. De gemaakte kosten staan niet in verhouding tot de vordering. Klaagster is ook niet te spreken over de korte termijn die haar is gegeven in het bevel betaling, namelijk een betalingstermijn van twee of vijf dagen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Klaagster heeft haar klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarderskantoor [ ]. Klachten kunnen echter slechts worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders. Thans dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. Nu de in de aanhef van deze beslissing onder 1. genoemde, tevens verweervoerende gerechtsdeurwaarder als enige gerechtsdeurwaarder aan het beklaagde kantoor is verbonden, wordt hij als beklaagde aangemerkt (naast de door klaagster met naam genoemde gerechtsdeurwaarder sub 2.).

4.2. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3. Dat is niet het geval. Het betreft hier een klacht over de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarders ter hand gestelde executoriale titel. Enig tuchtrechtelijk laakbaar hande­len is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de verdere tenuitvoerlegging van een executoriale titel, bijvoorbeeld over de (proportionaliteit van de) kosten zoals thans aan de orde is, geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde executierechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.4. De executiekosten zien op verrichte ambtshandelingen nadat het arrest is gewezen en komen op grond van de wet voor rekening van klaagster. Nu klaagster volgens de gerechtsdeurwaarders niet alleen veroordeeld was in de proceskosten, maar ook tot het verrichten van werkzaamheden op straffe van een dwangsom, diende het arrest aan klaagster te worden betekend om de dwangsommen aan te zeggen. Een dwangsom verbeurt pas, indien de titel betekend is. De opdrachtgever van gerechtsdeurwaarder sub 1. had er dan ook belang bij de titel te betekenen.

4.5. Dat er bij het exploot van betekening van het arrest een (standaard) inkomsten- en uitgavenformulier zit gevoegd en klaagster is verzocht opgave te doen van haar inkomsten en uitgaven is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Weliswaar heeft klaagster haar inkomsten en uitgaven reeds in augustus 2016 kenbaar gemaakt, echter dit was in het kader van een ander dossier. Bovendien zijn inkomsten en uitgaven veelvuldig aan veranderingen en wijzigingen onderhevig.

4.6. De door de gerechtsdeurwaarders gehanteerde termijn waarbinnen betaling wordt gevorderd is een standaard termijn die vrijwel te allen tijde wordt gehanteerd.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij het door de executierechter gevorderde bedrag ad € 2.393 volledig en tijdig heeft voldaan. Van een aanvulling ad € 1,63 is klaagster niets bekend en dit bedrag is ook niet onderbouwd. De verhoging van executiekosten ad € 74,83 is buitenproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.