ECLI:NL:TGDKG:2018:148 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/622593 / DW RK 17/73

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:148
Datum uitspraak: 10-07-2018
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/622593 / DW RK 17/73
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat een in beslag genomen vrachtwagen gesloopt en gestript is terugbezorgd, waardoor een zeer grote schadepost voor haar cliënten is ontstaan. De voorzitter is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan worden verweten. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 januari 2017 met zaaknummer C/13/604261 / DW RK 16/223 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/622593 / DW RK 17/73 ingesteld door:

[ ],

werkzaam bij [ ] advocaten te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 26 februari 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 januari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 11 januari 2017. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

29 mei 2018 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 10 juli 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij (verstek)vonnis van 17 juni 2015 van de rechtbank Utrecht is [ ] onder meer veroordeeld tot afgifte van een personenauto, van het merk Mercedes Benz en een vrachtwagen, van het merk Volvo.

-           Bij exploot van 25 juni 2015 heeft een collega toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder het vonnis van 17 juni 2015 aan [ ] betekend met bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 16 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de voertuigen, genoemd in het vonnis van 17 juni 2015, onder zich genomen. Van deze executie tot afgifte is proces-verbaal gemaakt.

-           Bij e-mailbericht van 8 september 2015 heeft klaagster laten weten dat haar cliënten hebben geconstateerd dat de vrachtwagen is leeggehaald en beschadigd en dat een beledigende brief in de vrachtwagen is achtergelaten.

-           In zijn reactie bij e-mail van 11 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder geantwoord dat hij ten tijde van de executie tot afgifte niet heeft waargenomen dat beschadigingen zijn toegebracht. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat de tegenpartij in de gelegenheid is gesteld om (persoonlijke) spullen uit zowel de vrachtwagen als de personenauto te halen.

-           Bij e-mailbericht van 14 september 2015 heeft klaagster gespecificeerd welke goederen uit de betreffende vrachtwagen zijn meegenomen en welke schade is toegebracht. Aanvullend heeft klaagster gemeld dat de schade is aangebracht door derden.

-           Bij e-mailbericht van 15 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder herhaald dat hij geen van de door klaagster aangegeven beschadigende acties heeft waargenomen en aangeraden een schadestaatprocedure te starten.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder een in beslag genomen vrachtwagen heeft gesloopt en gestript heeft terugbezorgd, waardoor een zeer grote schadepost voor haar cliënten is ontstaan. De gerechtsdeurwaarder neemt hierin ten onrechte geen enkele verantwoordelijkheid.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in de aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder de executie tot afgifte van twee voertuigen heeft uitgevoerd, wordt deze als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de rechtbank Utrecht van 17 juni 2015, waarbij [ ] is veroordeeld tot afgifte van een tweetal voertuigen. Uit de overgelegde producties blijkt dat het vonnis op 25 juni 2015 is betekend en dat de gerechtsdeurwaarder op instructie van klaagster eerst op 16 juli 2015 is overgegaan tot executie tot afgifte van de voertuigen. Op 8 september 2015 heeft klaagster aangegeven dat er zaken uit de vrachtwagen zijn verwijderd en beschadigingen zouden zijn aangebracht. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop gereageerd dat hij geen activiteiten heeft waargenomen waarbij er zaken zouden zijn beschadigd. De gerechtsdeurwaarder heeft tevens aangegeven dat de voertuigen zich op verschillende plaatsen van het terrein bevonden en hij een gedeelte van de tijd bij het ene voertuig is geweest en een gedeelte van de tijd bij het andere voertuig. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. De voorzitter overweegt hierbij dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op instructie van klaagster enige tijd heeft gewacht met de executie tot afgifte van de beide voertuigen, nadat het vonnis van 17 juni 2015 is betekend, zodat de gestelde beschadigingen al op een eerder moment dan ten tijde van de executie kunnen hebben plaatsgevonden. De voorzitter overweegt verder dat het vonnis van 17 juni 2015 zich beperkt tot de afgifte van twee voertuigen en dat de zaken waarvan klaagster achteraf heeft aangegeven dat deze bestanddeel zouden zijn van de betreffende vrachtwagen door haar niet nader waren aangeduid, zodat de gerechtsdeurwaarder hiervan niet op de hoogte kon zijn. De voorzitter is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan worden verweten.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat het vonnis van 17 juni 2015 op

25 juni 2015 is betekend op het kantooradres van de [ ] te [ ]. Mevrouw [ ] heeft geen formele functie binnen de vennootschap en had dan ook geen kennis van de voorgenomen afvoer van de betreffende voertuigen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de beschadigingen op een eerder moment dan ten tijde van de executie hebben plaatsgevonden. Bovendien betreft de schade onder meer de beschadiging aan de deur van de vrachtwagen. Mevrouw [ ] heeft haar naam pas weggehaald toen duidelijk was dat zij met deze vrachtwagen niet meer op wedstijd zou gaan.

6.2 Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan de executie op de hoogte gesteld dat de zaak zeer gevoelig lag en dat mogelijk agressief gereageerd zou worden. De gerechtsdeurwaarder had dan ook meer assistentie moeten vragen, indien hij van mening was dat hij niet voldoende toezicht kon houden.

6.3 Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij de gerechtsdeurwaarder juist de uitdrukkelijke instructie had gegeven zorg te dragen voor een snelle afvoer van de betreffende voertuigen. Daarbij past niet dat de gerechtsdeurwaarder zonder toezicht te houden derden de gelegenheid heeft geboden zaken uit de betreffende voertuigen te halen en de voertuigen te beschadigen.   

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.