ECLI:NL:TGDKG:2016:83 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 453.2016 149.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:83
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s):
  • 453.2016
  • 149.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Ontruiming. Gerechtsdeurwaarder kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen gebeurt met de inboedel na het plaatsen op de openbare weg. Behoudens zeer bijzondere omstandigheden heeft de gerechtsdeurwaarder geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde inboedel.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 oktober 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 19 april 2016 met zaaknummer 149.2016 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 453.2016 ingesteld door:

[...],

wonende te [...],

klager,

tegen:

[...],

gerechtsdeurwaarder te [...],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 22 februari 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 19 april 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 22 april 2016. Bij brief, ingekomen op 6 mei 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2016 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 oktober 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 16 januari 2015 is de woning van klager op een veiling verkocht. Op 10 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder vier grossen van notariële aktes betekend met bevel aan klager om zijn woning te verlaten met aanzegging van de gerechtelijke ontruiming op 19 maart 2015. Op 19 maart 2015 heeft de ontruiming plaatsgevonden.

De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van een drietal vorderingen op klager. Er is onder meer beslag gelegd onder de Belastingdienst.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze de inboedel van zijn woning ten onrechte heeft laten vernietigen. Ook zijn procesdossiers en gegevens toebehorend aan een firma vernietigd. Klager heeft hierdoor forse schade geleden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“ 4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd en uitgebreid verweer gevoerd. Tegenover dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken duidelijk heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen.

4.3 Bij een ontruiming geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet voorgeschreven taak. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten  wanneer hierom wordt verzocht. Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel vormt de ministerieplicht onder meer een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen.

Klager (als eigenaar van de inboedel) was de eerst aangewezen persoon om deze tijdig te verwijderen dan wel om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De gerechtsdeurwaarder kon niet worden gedwongen de inboedel af te voeren of op te slaan. Uit hetgeen hiervoor staat vermeld omtrent de wet en de rechtspraak volgt immers dat de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. Ook kan -alhoewel dit vaak wel wordt gedaan- de gemeente niet tot afvoer en opslag worden verplicht. Doet de gemeente dit wel dan heeft de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om de inboedel na de in deze wet genoemde termijn te verkopen of te vernietigen. Voor de opslag mag de gemeente kosten in rekening brengen.

4.4 De onderhavige procedure leent zich niet voor toekenning van schadevergoeding, zo daartoe al aanleiding zou zijn. ”

5.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - kort samengevat - aangevoerd dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezittingen veilig te stellen, omdat hij door het Openbaar Ministerie onterecht is gearresteerd. De gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld door contact op te nemen met de gemeente, waardoor de gerechtsdeurwaarder snelheid wilde bewerkstelligen ten gunste voor zijn opdrachtgever, in plaats van onderzoek de laten doen en de onafhankelijke rechter ernaar te laten kijken. De gerechtsdeurwaarder heeft met vele omstandigheden (welke door klager uitgebreid in zijn verzetschrift worden omschreven) geen rekening gehouden. Alle schade komt derhalve voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. Klager is door de gerechtsdeurwaarder, alsmede door de politie en de gemeente, voldoende gewezen op het feit dat hij zelf verantwoordelijk is voor de opslag van de inboedel. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.