ECLI:NL:TDIVTC:2019:57 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/49

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:57
Datum uitspraak: 19-12-2019
Datum publicatie: 07-01-2020
Zaaknummer(s): 2019/49
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van, naar klaagster stelt, herhaaldelijk door haar geuite gezondheidsklachten met betrekking tot haar hond, te weten gewichtsverlies en slechte eetlust, met als gevolg dat beklaagde zou hebben verzuimd de diagnose milttumor te stellen. Ongegrond.    

X,       klaagster,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. De zaak is vervolgens voor een mondelinge behandeling geagendeerd op 31 oktober 2019. Van partijen was alleen klaagster daarbij aanwezig. De zaak is na afloop van de hoorzitting door het college in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.  

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van, naar klaagster stelt, herhaaldelijk door haar geuite gezondheidsklachten met betrekking tot haar hond, te weten gewichtsverlies en slechte eetlust, met als gevolg dat beklaagde zou hebben verzuimd de diagnose milttumor te stellen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om  de hond van klaagster, een Bearded Collie geboren op 19 november 2008. 

3.2. In het klaagschrift wordt vermeld dat de hond in de zomer van 2018 afviel c.q. magerder werd en dat klaagster, wanneer zij met haar andere hond met de naam A bij beklaagde op consult kwam, over de gewichtsafname van B met beklaagde heeft gesproken, die haar in dat verband enkel zou hebben geadviseerd om ander voer aan B te geven.  

3.3. Uit de patiëntenkaart volgt dat klaagster op 18 juni 2018 met een medewerker van de praktijk heeft besproken dat de hond afviel, halitose en veel tandsteen had, naast dat zij vermoedde dat de hond de ziekte van Lyme had. Er is toen een gebitsbehandeling afgesproken voor de volgende dag.

3.4. Op 19 juni 2018 is op de praktijk van beklaagde de gebitsbehandeling door een collega dierenarts uitgevoerd. Daarbij zijn vrijwel alle kiezen getrokken, alsmede een snijtand. Er is tevens een bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit geen aanwijzingen voor onderliggend orgaanfalen zijn gebleken, maar op basis waarvan wel is geconcludeerd dat sprake was van een “ontstekingsbeeld, zeer waarschijnlijk  door gebit.” In de patiëntenkaart staat verder vermeld dat aan klaagster is gevraagd of ze de hond wilde laten testen op de ziekte van Lyme, maar dat zij dit niet wilde. Er is een controle consult afgesproken indien de hond “uit de bek gaat stinken of niet wil eten”.

3.5. Het college heeft begrepen dat er in de periode hierna geen consulten met betrekking tot B op de praktijk hebben plaatsgevonden (wel met betrekking tot de andere hond A), totdat klaagster beklaagde op 7 december 2018 heeft geconsulteerd. In het klaagschrift wordt vermeld dat de reden voor de afspraak was dat B nog steeds afviel en niet goed at. Uit het door beklaagde uitgevoerde onderzoek kwam naar voren dat bij palpatie de rechternier “bollig” aanvoelde, dat de slijmvliezen roze van kleur waren en zijn verder geen bijzonderheden vastgesteld. Beklaagde heeft een bloedonderzoek uitgevoerd. Blijkens de stukken wees de bloeduitslag op een verhoogde globuline waarde. Beklaagde heeft vervolgens geadviseerd om bij een verwijskliniek een echografie van het abdomen te laten maken om in ieder geval de rechternier goed in beeld te brengen en nader te beoordelen.

3.6. Uit de stukken is gebleken dat enkele dagen nadien, op 10 december 2018, naar aanleiding van de verwijzing door beklaagde, op de betreffende verwijskliniek een consult heeft plaatsgevonden. Bij de anamnese aldaar is aan de orde gekomen dat de hond, ondanks dat klaagster hem al geruime tijd verschillende soorten voer had aangeboden, afviel en niet of weinig at, maar normaal dronk, niet braakte of kwijlde en ook normaal urine en ontlasting produceerde. Uit het patiëntenverslag volgt dat de hond verder nog erg actief was. Met betrekking tot het klinisch onderzoek is onder meer een harde massa in de buik gevoeld en is in de patiëntenkaart genoteerd: “AO: P KRESS 90/min, ausc hart/longen gb, laat bekinspectie niet goed toe, lnn gb, bij buikpalpatie harde massa in de buik voelbaar”.

3.7. Er is dezelfde dag op deze verwijskliniek een echografie van het abdomen gemaakt, op basis waarvan is geconcludeerd dat geen sprake was van ascites, dat de blaas enigszins gevuld was en dat met betrekking tot de dunne darm geen bijzonderheden zichtbaar waren. Wel was midden in de buikholte een grote massa zichtbaar, die het grootste deel van de buikholte in beslag nam en die tegen de maag aan drukte, tot net craniaal van de blaas kwam en van links naar geheel rechts door de buik liep. Daarbij was de oorsprong van die massa en waar deze aan vast zat niet te beoordelen, maar wel dat er door de omvang van de massa organen werden weggedrukt. Het echografisch onderzoek leverde overigens geen optimale beeldvorming op. Uit de patiëntenkaart volgt dat de linkernier matig in beeld gebracht kon worden (maar voor zover deze zichtbaar was, er geen bijzonderheden konden worden waargenomen), dat de rechternier niet in beeld gebracht kon worden, dat ook de maag niet goed zichtbaar was en dat de lever, voor zover zichtbaar, geen bijzonderheden vertoonde.

3.8. Hiernaast zijn er in drie richtingen röntgenfoto’s gemaakt, waarop in ieder geval geen aanwijzingen voor metastasen te zien waren. In de patiëntenkaart staat genoteerd: “Massa abdomen. Wx neoplasie.” Er zijn met betrekking tot het vervolg drie opties met klaagster besproken, te weten een dunne naald aspiratie biopt c.q. cytologisch onderzoek, een proeflaparotomie en er is over euthanasie gesproken. Klaagster heeft vervolgens gekozen voor een proeflaparotomie. Daarbij is het narcose c.q. overlijdensrisico met klaagster besproken en werd afgesproken dat tot euthanasie zou worden overgegaan indien bij de proeflaparotomie zou blijken dat de massa niet te verwijderen was of als er toch uitzaaiingen zouden worden waargenomen. Vervolgens is klaagster weggegaan en is de hond in opname gebleven.

3.9. De volgende dag, op 11 december 2018, heeft de proeflaparotomie op de betreffende verwijskliniek plaatsgevonden, waarbij tijdens de operatie is vastgesteld dat er sprake was van een milttumor (die 4 kilogram bleek te wegen) en is de milt inclusief die tumor uit het abdomen verwijderd. Het college heeft uit de stukken begrepen dat klaagster, nadat de hond na de operatie uit de narcose was bijgekomen, door een paraveterinair is gebeld en zij de hond hierna bij de kliniek heeft opgehaald.

3.10. Ongeveer 14 dagen nadien, op 27 december 2018, heeft er een consult plaatsgevonden bij de betreffende verwijskliniek waar de hond was geopereerd, omdat de hond al enkele dagen niet goed at en erg was afgevallen. De hond is door een dierenarts aldaar klinisch onderzocht, waarbij is geconstateerd dat de hond erg mager en versuft was. De lichaamstemperatuur bleek niet afwijkend (38,4 °C) en de slijmvliezen waren roze van kleur. De buik bleek goed te palperen en de darmen voelden iets gezwollen aan. Er is bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van een ontsteking en van anemie. Daarnaast is een echografie van het abdomen gemaakt, waarop te zien was dat er meerdere tumoren in de lever en lymfeklieren aanwezig waren, alsmede dat zich vrij bloed in de buik bevond. Er is qua diagnosestelling uitgegaan van ‘uitzaaiingen hemangiosarcoom’. Gelet op de slechte prognose is in overleg besloten tot euthanasie van de hond.

3.11. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat haar hond sinds de zomer van 2018 kampte met gewichtsverlies en slechte eetlust, dat zij dit diverse keren bij beklaagde heeft gemeld, die haar klachten onvoldoende serieus zou hebben genomen en onvoldoende  onderzoek heeft verricht, met als gevolg dat hij de milttumor, die nadien de onderliggende oorzaak van de klachten bleek te zijn, heeft gemist.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.3. Vast staat dat B, de hond waar het in de onderhavige tuchtzaak om gaat, op 19 juni 2018 een gebitsbehandeling heeft ondergaan op de praktijk van beklaagde, die door een andere dierenarts is uitgevoerd. Er is verder bloedonderzoek uitgevoerd dat een ontstekingsbeeld opleverde, dat –niet onbegrijpelijk werd geweten aan de gebitsbehandeling. Klaagster, die vermoedde dat de hond de ziekte van Lyme had, is gewezen op de mogelijkheid om dit via een test te onderzoeken, waarvoor door klaagster niet is gekozen. In welke mate de gewichtsafname en eetproblematiek in de hieraan voorafgaande en in de hierop volgende maanden hebben gespeeld is niet duidelijk geworden, noch is voldoende bewijs bijgebracht dat deze problematiek, herhaaldelijk aan beklaagde zou zijn gemeld.  Het college kan op basis van de stukken slechts vaststellen dat eerst weer op 7 december 2018, derhalve meer dan 5 maanden na de gebitsbehandeling, een consult bij beklaagde is afgesproken, specifiek in verband met Diesel en zijn gewichtsverlies en slechte eetlust.

5.4. Voor zover klaagster heeft gesteld dat zij in de maanden voorafgaand aan het consult van 7 december 2018 de klachten aan beklaagde heeft gemeld, is het voor het college dus niet duidelijk geworden en niet vast komen te staan wanneer dat precies is geweest, hoe vaak en op welke wijze en hoe nadrukkelijk de klachten in die periode met beklaagde zijn besproken. Op basis van wat in het klaagschrift staat vermeld, wordt door het college uitgegaan van de situatie dat klaagster daarover zijdelings heeft gesproken toen zij voor haar andere hond A bij beklaagde op consult kwam (waarbij zij B kennelijk bij zich had). Niet gebleken is dat klaagster in die voorliggende periode om een afzonderlijk afspraak heeft verzocht voor een nader specifiek onderzoek bij B en niet duidelijk is of zijn klinische conditie daartoe noopte althans hoe ernstig die problematiek in de voorliggende periode is geweest. Met de kennis achteraf is niet onaannemelijk dat in die voorliggende periode mogelijk reeds een milttumor groeiende was, maar over de omvang en waarneembaarheid ervan in die periode valt niets te zeggen en zijn er voor het college teveel onduidelijkheden. Gelet hierop en nu er in die voorliggende periode geen specifiek consult werd afgesproken met betrekking tot B in verband met diens gewichtsverlies en matige eetlust, voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde te verwijten dat hij in eerste instantie kennelijk met een voeradvies heeft volstaan, om te bezien of dat effect sorteerde.

5.5. Als gezegd heeft klaagster eerst op 7 december 2018 een specifiek en exclusief consult voor B afgesproken. Gebleken is dat beklaagde de hond toen klinisch heeft onderzocht en daarbij een afwijkende “bollige” rechternier heeft gevoeld. Beklaagde heeft nader onderzoek uitgevoerd door bloed af te nemen voor een analyse, waaruit een verhoogde globuline waarde bleek. Dat beklaagde op basis van zijn bevindingen heeft gekozen voor verwijzing naar een andere kliniek voor een echografisch onderzoek van het abdomen, met name ook in verband met de afwijkend aanvoelende rechternier, wordt door het college als een begrijpelijke vervolgstap gezien. Daarbij wordt aangetekend dat bij de opvolgende verwijskliniek een afwijkende massa in de buik werd gevoeld, die echter ook niet direct op basis van palpatie, echografisch en röntgenologisch onderzoek als een milttumor kon worden geduid, hetgeen eerst tijdens de operatie kon worden vastgesteld, terwijl ook eerst twee weken nadien middels echografisch onderzoek uitzaaiingen zijn vastgesteld in de lever en de lymfeklieren.

5.6. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat beklaagde in de periode voor 7 december 2018 kan worden aangerekend dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de klachten van de hond. Voor zover beklaagde nog overige verwijten zijn gemaakt, bijvoorbeeld dat hij -hoewel toegezegd- de bloeduitslag niet telefonisch aan klaagster heeft doorgeven en zij daar zelf om moest vragen, is niet komen vast te staan dat dit moedwillig is gebeurd althans gaat het om verwijten betreffende de communicatie, die buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en ook niet van zodanig gewicht zijn dat daar tuchtrechtelijke consequenties aan zouden moeten worden verbonden. Het college kan op basis van het voorgaande dan ook niet tot de conclusie komen dat het veterinair handelen van beklaagde niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. A.H.A. Steentjes en drs. B.G. Tillema, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr.  J.B.M. Keijzers, secretaris.