ECLI:NL:TAHVD:2020:17 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190155

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:17
Datum uitspraak: 10-01-2020
Datum publicatie: 11-02-2020
Zaaknummer(s): 190155
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij ondanks verzoeken van klager heeft nagelaten het volledige strafdossier met klager te delen, dat verweerder de getuigenverhoren en de zitting niet goed heeft voorbereid en dat verweerder slecht bereikbaar was. Verweerder zou voorts onduidelijkheid hebben laten bestaan over de wijze waarop de werkzaamheden zouden worden vergoed: op toevoegbasis of op betalende basis en de kwaliteit van de dienstverlening zou onvoldoende zijn. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder niet verplicht was het volledige dossier aan klager te verstrekken. Van niet goed voorbereid zijn voor de getuigenverhoren is niet gebleken. De voorbereiding voor de zitting verdient geen schoonheidsprijs, maar het handelen van verweerder is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet gebleken dat verweerder niet bereikbaar was. Verweerder heeft duidelijk aangegeven klager op toevoegingsbasis bij te zullen staan. Verweerder heeft pas laat gezien dat de aanvraag was afgewezen maar heeft klager daarover direct na ontdekking geïnformeerd. Dat de toevoeging uiteindelijk pas kort voor de zitting toch werd verleend kan verweerder niet worden verweten. Niet gebleken dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was. Klacht op alle onderdelen ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING                             

van 10 januari 2020

in de zaak 190155

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 6 mei 2019, gewezen onder nummer 18-534, aan partijen toegezonden op 6 mei 2019. De raad heeft de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:59.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof op 5 juni 2019 ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift d.d. 22 juli 2019 van verweerder;

-    het e-mailbericht met bijlagen d.d. 22 oktober 2019 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 november 2019, waar alleen verweerder is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1) verweerder ondanks verzoeken van klager heeft nagelaten het volledige strafdossier met klager te delen. Klager heeft pas naderhand kennis kunnen nemen van een aantal voor de zaak relevante stukken;

2) klager de getuigenverhoren niet goed met verweerder heeft kunnen voorbereiden;

3) klager de zaak onvoldoende met verweerder heeft kunnen voorbereiden, met als gevolg dat de rechter de zaak heeft aangehouden. Pas op de dag voor de zitting heeft verweerder de zaak met klager voorbereid. Klager heeft geen pleitnota ontvangen. De reden is dat er voor de inhoudelijke behandeling van de zaak geen pleitnota was opgesteld. Klager is er van overtuigd dat deze pas na het indienen van de klacht is opgesteld;

4) verweerder slecht bereikbaar was;

5) (…);

6) verweerder de zaak niet goed heeft aangepakt. Verweerder heeft niet geluisterd naar de standpunten van klager en heeft ten onrechte niet op vrijspraak ingezet. Hij heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klager om aan de rechtbank voor te leggen dat de getuigen aantoonbaar in strijd met de waarheid hebben verklaard. Verweerder heeft klager niet/onvoldoende op de hoogte gesteld van de problemen met de getuigenverklaringen en nooit zijn aanpak met klager besproken.

7) verweerder niet goed met het OM heeft gecommuniceerd en heeft nagelaten klager op de hoogte te stellen van de volledige communicatie. Verweerder heeft klager de mailberichten laten zien van 29 augustus 2014 en 4 september 2014, maar niet de bijlage waarnaar wordt verwezen. Hierdoor was klager niet op de hoogte van de tenlastelegging;

8) de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende was. Verweerder heeft klager slechts een deel van de getuigenverklaringen laten zien. Hij heeft nooit voor klager gevochten, is nalatig geweest in zijn onderzoek naar de feiten en heeft hier met opzet niks mee gedaan. Verweerder heeft klager monddood gemaakt. Verweerder had stukken uit het strafdossier, die van belang waren in de civiele zaak, onder de aandacht van zijn collega, die klager in de civiele zaak bijstond, moeten brengen.

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1        Klager heeft een verzoek ingediend tot het horen van getuigen. Klager heeft daarbij niet toegelicht waarom en waarover hij deze getuigen wilde horen. Nu klager niet ter zitting aanwezig was zijn verzoek toe te lichten en het hof ambtshalve geen aanleiding ziet tot het horen van getuigen, wijst het hof dit verzoek af.

5.2    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de grieven van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 6 mei 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 18-534 voor zover aan het oordeel van het hof overgelegd.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en M.A. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.