ECLI:NL:TADRSGR:2020:28 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-313/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:28
Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Zaaknummer(s): 19-313/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 13 januari 2020 in de zaak 19-313/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 juli 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 mei 2019 met kenmerk K261 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 15 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 10 juli 2019 verzonden aan klager. De voorzitter heeft bij haar beoordeling acht geslagen op de brief met bijlagen van 16 mei 2019 van klager aan de raad alsmede van de brief van 11 juni 2019 van verweerder aan de raad.

1.4    Bij brief van 15 juli 2019, door de raad ontvangen op 18 juli 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoten mrs. van B. en van T. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift alsmede van de e-mail met bijlagen van 2 oktober 2019 van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager is in een letselschadezaak bijgestaan door mr. Van T., een kantoorgenoot van verweerder. Nadat klager een klacht had ingediend tegen mr. Van T., heeft verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de klacht in behandeling genomen.

2.2    Bij e-mail van 18 september 2017 heeft verweerder aan klager het volgende bericht geschreven:

“(…) Op woensdag 23 augustus ontving ik uw bericht omtrent de afhandeling van uw letselschadezaak (…) Uit uw bericht begrijp ik dat u de volgende concrete klacht heeft (…) Op basis van de stukken zoals deze voorliggen, kan ik niets anders dan uw klacht afwijzen (…)”

2.3    Bij e-mail van 18 juli 2018 heeft klager aan mr. V., een kantoorgenoot van verweerder, als behandelaar belast met het loonschadedossier van de werkgever van klager, S., het volgende geschreven:

“(…) In i-letsel zag ik deze week dat ik niet meer mijn dossier 84046 kan inzien. Er is hierover niet met mij gecommuniceerd. Ik vroeg me af wat de reden daarvan is? (…)”

2.4    In reactie daarop heeft verweerder op 19 juli 2018 (om 10.21 uur) onder meer aan klager een e-mail met de volgende inhoud geschreven:

“(…) Dossier 84046 betreft het loonschade dossier van uw werkgever S. Zoals al eerder duidelijk gemaakt heeft dit betrekking op de schade van S., niet uw schade. Als u stukken nodig heeft uit uw eigen letselschadedossier (57765) verneem ik dat graag (…)”

2.5    Diezelfde dag heeft klager bij e-mail van 11.13 uur het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) In mijn loonschade dossier zitten brieven die te maken hebben met mijn letselschade dossier. Graag verzoek ik aan u om het loonschade dossier weer voor mij zichtbaar te maken. (…) Mijn e-mail was trouwens gericht aan [mr. V.] en niet aan jou (…)”  

2.6    Bij e-mail van 19 juli 2018 (om 11.45 uur) heeft verweerder onder meer aan klager het volgende bericht geschreven:

“(…)Gelet op de door u ingediende klacht bij de Orde van Advocaten neem ik - als klachtenfunctionaris - de communicatie in deze met u over.  Nogmaals, het loonschadedossier 84046 is niet uw dossier, maar van uw werkgever S. Ik zal u hiervan dan ook geen kopie verstrekken, of inzage in geven.(…)”

2.7    Bij brief van 8 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.8    De voorzitter heeft acht geslagen op de brief met bijlagen van 16 mei 2019 van klager aan de raad alsmede op de brief van 11 juni 2019 van verweerder aan de raad.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is tekort geschoten in de communicatie met klager naar aanleiding van diens verzoeken aangaande het loonschadedossier.

b)    Verweerder heeft zonder klager daarover te informeren namens een andere advocaat tegen wie klager een klacht had ingediend, gereageerd.

c)    Verweerder weigert een kopie van de letselschadestukken uit het loonschade dossier aan klager te verstrekken.

d)    Verweerder heeft niet gereageerd op het e-mailbericht van klager van 19 juli 2018 om 12.18 uur, waarin klager het voorgaande aan de orde heeft gesteld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. In verzet heeft verweerder zijn verweer gehandhaafd.

4.2    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2020.