ECLI:NL:TADRSGR:2020:14 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-833/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:14
Datum uitspraak: 27-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Zaaknummer(s): 18-833/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 27 januari 2020 in de zaak 18-833/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 13 februari 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 oktober 2018 met kenmerk K064 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 18 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 13 februari 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 13 februari 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 1 maart 2019, door de raad ontvangen op 5 maart 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019 in aanwezigheid van verweerster. Klager is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de beslissing is gegrond, van het verzetschrift van klager, van de brief van klager van 4 augustus 2019 met bijlagen en van de brief van klager van 18 november 2019.

2    FEITEN

2.1    Voor de weergave van de feiten wordt verwezen naar de voorzittersbeslissing van 13 februari 2019.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Door toedoen van verweerster heeft klager zich genoodzaakt gevoeld om zijn zaak een week voor de uitspraak van de rechtbank over te dragen aan een andere advocaat, mr. K.

b)    Verweerster heeft onwaarheden naar voren gebracht waarop het vonnis is gebaseerd.

c)    Na de uitspraak van de rechtbank heeft verweerster documenten vervalst en informatie achtergehouden.

3.2    In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het met de beslissing van de voorzitter niet eens is.

3.3    Klager heeft verder “ernstig bezwaar” gemaakt tegen “het feit dat [verweerster] ondanks bijlage 2H en 3H [de] zaak heeft gemachtigd aan [mr. K]”.

3.4    Klager verwijst de raad “naar twee documenten (…) van de Raad voor Rechtsbijstand waarbij het verzoek van [verweerster] is ingewilligd en van [mr. K] is afgewezen. De documenten betreffen brieven van de Raad voor Rechtsbijstand aan klager over de voor de incassokwestie verstrekte toevoeging.

3.5    Klager verwijst de raad verder naar “een dossier van 22 december 2015 met nummer [dossiernummer deurwaarder] waarvan de eigen bijdrage van 2015 al is betaald. Dit dossier is volgens klager achtergehouden.

3.6    Klager wenst tot slot dat zijn klachtdossier “in behandeling wordt genomen in een ander ressort en met andere rechter(s) buiten Den Haag”.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht weersproken. In verzet heeft verweerster haar verweer gehandhaafd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad overweegt allereerst dat het verzoek van klager tot behandeling van deze klachtzaak door de raad van discipline in een ander ressort dan het ressort Den Haag zal worden afgewezen, omdat een grondslag voor dit verzoek ontbreekt.

5.2    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden die door partijen naar voren zijn gebracht. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2020.