ECLI:NL:TADRARL:2020:5 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-665 18-975

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:5
Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 23-01-2020
Zaaknummer(s):
  • 18-665
  • 18-975
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. De raad is van oordeel dat verweerster bij haar handelwijze binnen de vrijheid is gebleven die haar als advocaat van de wederpartij is gegeven.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 januari 2020

in de zaken 18-665 en 18-975

naar aanleiding van de klachten van:

klager

klaagster

hierna samen: klagers

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 oktober 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. Bij brief d.d. 22 augustus 2018 hebben klagers bij genoemde deken aanvullend over verweerster geklaagd.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk 17-0296, door de raad ontvangen op 21 augustus 2018, heeft de deken de klacht met kenmerk 18-665 ter kennis van de raad gebracht. Bij brief aan de raad van 7 december 2018 met kenmerk Z694046, door de raad ontvangen op 7 december 2018, heeft de deken de klacht met kenmerk 18-975 ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Beide klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossiers.

In beide klachtzaken:

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klagers hadden een geschil met de buren. De buren vonden dat klagers in hun tuin overhangende planten moesten verwijderen, de hemelwaterafvoerleiding moesten repareren en schade moesten vergoeden. De buren hebben daarvoor in 2017 verweerster als advocaat ingeschakeld.

2.3    In het klachtdossier bevindt zich (een deel) van een sommatiebrief van verweerster van 17 juli 2017, die zowel per aangetekende als per gewone post aan klagers is verzonden. Verweerster heeft de sommatiebrief ook nog in een afzonderlijke blanco enveloppe aan klaagster toegestuurd.

2.4    De sommatiebrief heeft onder meer de volgende inhoud:

“Alvorens tot rechtsmaatregelen over te gaan sommeer ik u om uiterlijk 1 augustus a.s. de bomen in de voortuin en de klimplant in de achtertuin te snoeien op een zodanige wijze dat er geen overhangende takken op het perceel van cliënten meer aanwezig zijn. De klimplant dient niet over of in de dakgoot te groeien. Verder sommeer ik u om uiterlijk 1 augustus a.s. de verstopte en gebroken leiding te herstellen en daarvan afdoende bewijs te leveren. Een enkele toezegging van uw kant volstaat niet.

Derhalve nodig ik u uit, zo nodig sommeer ik u het bedrag ad € 485,81 voor 1 augustus a.s. te voldoen op rekeningnummer..., bij gebreke waarvan tot invordering langs gerechtelijke weg zal worden overgegaan.

Indien u niet tot het snoeien dan wel herstel overgaat binnen de gestelde termijn, bent u in verzuim (voor zover u dat al niet was). Dan zullen cliënten zelf de beplanting laten snoeien door hun tuinman en de kosten daarvan op u verhalen....

Bovendien zullen cliënten zich wenden tot de bevoegde rechter. Zij zullen de rechter ieder geval verzoeken om:

……

Cliënten verwachten dat u het niet zover laat te komen. Om er zeker van te zijn dat deze belangrijke brief u daadwerkelijk bereikt, zend ik u deze zowel per aangetekende post als bij gewone post toe.”

2.5    Naar aanleiding van genoemde sommatiebrief heeft klager op 18 juli 2017 en 19 juli 2017 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerster. Tijdens deze telefoongesprekken heeft klager de secretaresse van verweerster gesproken. Op 19 juli 2017 heeft verweerster aan klager een brief gestuurd met de volgende inhoud:

“U hebt gisteren en vandaag naar mijn kantoor gebeld. U hebt tegen mijn secretaresses geschreeuwd, uw naam en telefoonnummer niet doorgegeven (wel het dossiernummer) en hen op intimiderende wijze bejegend. Bovendien ontstaat bij mijn secretaresses de indruk dat u zonder toestemming geluidsopnames hebt gemaakt, waarin u dan ineens beheerst vraagt om mij te spreken. Ik sommeer u op te houden met bovenstaande praktijken. U kunt schriftelijk reageren op mijn brief d.d. 17 juli 2017.”

2.6    Op 16 november 2017 heeft verweerster namens haar cliënten klagers gedagvaard. In de dagvaarding is kort samengevat gevorderd a) klagers te veroordelen tot reparatie van de hemelwaterafvoerleiding, b) klagers te veroordelen om de overhangende gedeelten van de beplanting in de voor- en achtertuin van hun perceel te verwijderen en verwijderd te houden en indien is gebleken dat klagers daaraan niet voldoen voor recht te verklaren dat de cliënten van verweerster de beplanting op kosten van klagers zelf mogen verwijderen en c) klagers te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 485,81, zijnde de kosten van uitgevoerde werkzaamheden vanwege waterschade.

2.7    Op 4 december 2017 hebben klagers een reparatie laten uitvoeren aan de hemelwaterafvoerleiding en hebben zij diezelfde dag de cliënten van verweerster gesommeerd tot betaling van de helft van de kosten, zijnde € 475,77 .

2.8    Bij brief van 22 december 2017 heeft verweerster het volgende aan klagers geschreven:

Cliënten zijn blij verrast dat de hemelwaterafvoer inmiddels is hersteld. Uw eerdere houding zoals het niet reageren op sommatiebrieven, het niet meewerken aan buurtbemiddeling en het laten aankomen op een juridische procedure heeft de zaken geen goed gedaan. Cliënten wensen niet op alle details van de brief in te gaan, maar willen u het volgende voorstellen.

……..

Cliënten wensen nog steeds dat u zowel in uw voor- als achtertuin de bomen en struiken snoeit die over het perceel van cliënten hangen. Cliënten zijn bereid om de helft van de herstelkosten te betalen, maar wensen dit te verrekenen met de schade (ad € 485,81) die ze hebben geleden, tot nihil. Met andere woorden: de rechtszaak wordt doorgehaald, partijen nemen met gesloten beurzen afscheid en u staat er voor in dat planten niet over de erfgrens groeien.... Cliënten zijn bereid om de proceskosten voor eigen rekening te nemen. Wel is daarbij de voorwaarde dat u de bomen en struiken in de voor- en achtertuin die overhangende takken hebben, snoeit of laat snoeien binnen twee weken, althans voor 8 januari 2018.”

2.9    Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen waarna is voortgeprocedeerd. Klagers hebben een eis in reconventie ingesteld, waarbij zij hebben gevorderd dat de cliënten van verweerster worden veroordeeld tot betaling van de helft van de reparatiekosten van de hemelwaterafvoerleiding, zijnde

€ 475,77.

2.10    Bij brief van 25 april 2018 heeft verweerster het volgende aan de rechtbank geschreven:

“Zojuist heb ik met uw griffie gebeld. Mijn cliënten wensen verschillende buurtgenoten mee te nemen naar de zitting, wellicht kunt u daarmee in de planning van de zittingzaal rekening houden. Verder heb ik gevraagd om parketpolitie tijdens de zitting aanwezig zou kunnen zijn omdat de gemoederen tussen partijen hoog op kunnen lopen .”

2.11    Bij fax van 26 april 2018 heeft verweerster aan de rechtbank een conclusie van antwoord in reconventie toegezonden. Een kopie van deze fax en van de conclusie is per post aan klagers toegezonden.

2.12    Op 2 mei 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerster is daar met haar cliënten verschenen. Klagers zijn in persoon verschenen. Klagers hebben aldaar bezwaar gemaakt tegen de te late indiening van de conclusie van antwoord in reconventie, die zij aldus hun verklaring bovendien niet hadden ontvangen. Dit bezwaar hebben klagers ingetrokken nadat zij de conclusie ter zitting overhandigd hadden gekregen en hadden doorgelezen, aldus het hierna te noemen vonnis van de kantonrechter van 2 juli 2018, hetgeen door klagers ook niet is weersproken.

2.13    Op 2 juli 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen. In dit vonnis heeft de rechtbank a) klagers veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de overhangende gedeelten van de beplanting in voor- en achtertuin te verwijderen en verwijderd te houden, b) voor recht verklaard dat indien klagers niet aan het onder a) vermelde zouden voldoen de cliënten van verweerster gerechtigd zijn om één en ander op kosten van klagers uit te (laten) voeren en c) de cliënten van verweerster veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 475,77 aan klagers. De overige vorderingen zijn afgewezen, waaronder de vordering van de cliënten van verweerster tot schadevergoeding, omdat - aldus de overwegingen van de rechtbank - de cliënten van verweerster het causaal verband tussen de schade en enig handelen of nalaten van klagers niet aannemelijk hebben gemaakt.

2.14    Op 10 juli 2018 heeft verweerster per aangetekende en per gewone post een kopie van het vonnis aan klagers gestuurd met de vraag of zij vrijwillig aan het vonnis zouden voldoen. Op 15 juli 2018 hebben klagers aan de cliënten van verweerster laten weten dat de overhangende takken waren verwijderd. De brief van klagers eindigt met de zinnen:

“Wij hebben deze rechtszaak met 10-0 gewonnen en ik had u nog zo gewaarschuwd dit niet tot een zitting te laten komen……..Ik kan u zeggen dat u en uw cliënten hier heel veel spijt van gaan krijgen. Te beginnen bij de Raad van discipline.”

Op 20 juli 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van de cliënten van verweerster een proces-verbaal van de tuinsituatie opgemaakt waarin is opgenomen dat de overhangende beplanting nog niet was verwijderd. Op 24 juli 2018 heeft verweerster klagers gesommeerd om alsnog aan het vonnis te voldoen en daarbij precies aangegeven wat er moest gebeuren. Op 30 juli 2018 is het vonnis aan klagers betekend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in de zaak 18-665

a)    tweemaal opzettelijk een telefoongesprek te verbreken;

b)    zes brieven te schrijven met indringende verzoeken en dreigende taal;

c)    na drie maanden nog steeds geen dagvaarding te hebben uitgebracht;

d)    een vertrouwelijke brief zonder afzendadres aan klaagster te sturen;

e)    tijdens een telefoongesprek te vragen of klaagster aan de lijn kan komen;

f)    te beweren dat klager de secretaresse van verweerster op 19 juli 2017 heeft bedreigd;

g)    te pogen de klachtenafhandeling te bemoeilijken door van een terugbel afspraak, zoals door verweerster aangekondigd, te verwijzen naar het e-mail adres van haar kantoor en haar kantoorgenoot opdracht te geven dat er met klager en/of klaagster niet meer telefonisch gecommuniceerd zal worden;

h)    de boel moedwillig te belazeren door een vordering in te stellen die niets meer voorstelt;

in de zaak 18-975

i)    het antwoord in reconventie niet conform de regels zeven werkdagen voorafgaand aan de zitting aan te leveren;

j)    een gewelddadig beeld te schetsen van klagers bij de griffie van de rechtbank Amsterdam;

k)    namens haar cliënten het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2018 te laten betekenen met als enig doel klagers op kosten te jagen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover relevant zal dit verweer in de beoordeling worden betrokken.

5    BEOORDELING

in de zaak 18-665

5.1    Het betreft hier klachten tegen de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moeten advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Voorts mag een advocaat zich niet onnodig grievend uit laten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.2    De raad is van oordeel dat verweerster bij haar handelwijze binnen de vrijheid is gebleven die haar als advocaat van de wederpartij is gegeven. Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding daarvan als volgt.

5.3    Klagers verwijten verweerster dat de secretaresse van verweerster twee keer een telefoongesprek met klager heeft verbroken, verweerster klager daarover heeft aangeschreven en verweerster klager niet meer telefonisch te woord wilde staan. Het is echter aan verweerster om, afgaande op informatie die zij van haar secretaresse had verkregen, klager over de wijze van telefonisch communiceren aan te spreken. Is die informatie niet juist, dan kan klager verweerster daarover schrijven, wat hij ook heeft gedaan. Het is verder aan verweerster om te bepalen of zij klager telefonisch te woord wil staan. Als verweerster op een andere wijze bereikbaar is en blijft is dat geen probleem. Klagers verwijten verweerster brieven op een indringende en dreigende toon te hebben geschreven. Het gaat echter om sommatiebrieven die in de regel indringend zijn. Daarvan kan verweerster geen verwijt worden gemaakt. In de wijze van verzending van een brief is de verzender vrij, en zo ook een advocaat. Verweerster mag een brief verzenden in een blanco envelop, ongeacht of daarvoor een goede reden was. Of een vordering wordt ingesteld is aan verweerster en haar cliënt. Het is ook aan verweerster en haar cliënten om het moment daarvoor te bepalen. Verweerders mogen vinden dat de vordering onzinnig is, maar daarmee is het instellen daarvan nog niet klachtwaardig.

5.4    Dit alles leidt ertoe dat de klachtonderdelen a) tot en met h) ongegrond zijn.

in de zaak 18-975

5.5    Het betreft hier klachten tegen de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moeten advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Voorts mag een advocaat zich niet onnodig grievend uit laten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.6    De raad is van oordeel dat verweerster bij haar handelwijze binnen de vrijheid is gebleven die haar als advocaat van de wederpartij is gegeven. Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding daarvan als volgt.

5.7    Het gaat hier onder andere over het te laat indienen van een conclusie van antwoord in reconventie door verweerster. Tijdens de comparitie hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de te late indiening van genoemde conclusie. Het is dan aan de rechter om daaraan het juiste processuele gevolg te verbinden, waaronder de mogelijkheid om de conclusie buiten beschouwing te laten. De rechter heeft hier niet voor gekozen. De rechter heeft klager in de gelegenheid gesteld om de conclusie alsnog door te lezen en vervolgens hebben klagers hun bezwaar ingetrokken. Klagers hadden de mogelijkheid de kantonrechter te verzoeken de conclusie buiten beschouwing te laten maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Kennelijk waren klagers toen van mening dat zij door de handelwijze van verweerster niet (langer) werden geschaad. Het kan dan niet zo zijn dat klagers verweerder achteraf van de te late indiening alsnog een tuchtrechtelijk verwijt maken.

5.8    Verder gaat het in deze zaak om het verwijt dat verweerster in de brief aan de rechtbank van 25 april 2018 een gewelddadig beeld van klager zou hebben geschetst. Dat volgt echter niet uit deze brief. Verweerster heeft niet meer gesteld dan dat de gemoederen tussen partijen hoog op zouden kunnen lopen, daarbij in het midden latend wat of wie daarvan de oorzaak zou zijn.

5.9    Tot slot betreft deze zaak de klacht dat verweerster het eenmaal gewezen vonnis aan klagers heeft laten betekenen. Ook dat stond verweerster en/of haar cliënten vrij, te meer nu de betekening nodig was om de daarin gegeven termijn van twee weken voor voldoening te laten starten en klagers nog niet aan de veroordeling in het vonnis hadden voldaan.

5.10    Het voorgaande leidt ertoe dat de klachtonderdelen i) tot en met k) ongegrond zijn.

BESLISSING

in de zaak 18-665

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

in de zaak 18-975

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter en mrs. F.L.M. Broeders, P.J.F.M. de Kerf, K.F. Leenhouts, P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter