ECLI:NL:TADRARL:2020:28 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-184

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:28
Datum uitspraak: 20-01-2020
Datum publicatie: 05-02-2020
Zaaknummer(s): 19-184
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Van het leggen van de door klager bedoelde loonbeslagen en dwangsommen kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Overleggen confraternele correspondentie volgt uit tussen partijen gemaakte afspraken. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-184

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 15 september 2018 heeft klager digitaal bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over

verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 maart 2019 met kenmerk Z 700328/MV/sd, door de raad diezelfde dag ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager en zijn ex-echtgenote zijn ouders van een minderjarige dochter (hierna: de minderjarige dochter).

2.3    Bij beschikking van 8 mei 2018 is de minderjarige dochter onder toezicht gesteld van SAVE en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend.

2.4    In de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing woonde de minderjarige dochter bij haar oma, de ex-schoonmoeder van klager.

2.5    Sinds de uithuisplaatsing verblijft de minderjarige dochter in het Meidenhuis te Utrecht.

2.6    Verweerster heeft op 6 september 2018 namens de minderjarige dochter bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) een verzoekschrift (hierna ook: het verzoekschrift) ingediend tot beëindiging van de uithuisplaatsing dan wel verkorting van de duur daarvan.

2.7    Voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift heeft verweerster een bericht naar SAVE verzonden om de gezinsvoogd over het verzoekschrift te informeren. De gezinsvoogd heeft niet binnen de daarvoor gestelde termijn op dit bericht gereageerd.  

2.8    Bij brief van 11 september 2018 heeft de rechtbank klager van het verzoekschrift van zijn minderjarige dochter op de hoogte gebracht en hem opgeroepen om op de zitting van de kinderrechter op 5 oktober 2018 over het verzoek te worden gehoord.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zonder overleg met dan wel toestemming van de gezagdragende ouders dan wel de gezinsvoogd, namens de minderjarige dochter van klager het verzoekschrift beëindiging uithuisplaatsing heeft ingediend.

3.2    De raad zal de stellingen waarmee klager zijn klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband betwist verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zij wijst daarbij onder meer op het zelfstandige recht van klagers minderjarige dochter om zonder instemming van haar ouders de kinderrechter te vragen om de uithuisplaatsing te beëindigen als de omstandigheden zijn veranderd. De raad zal het verweer hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is op grond van de dossierstukken en de verklaringen die klager en verweerster ter zitting hebben gegeven van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van de indiening van het verzoekschrift namens de minderjarige dochter zonder overleg met dan wel toestemming van de ouders of de gezinsvoogd. Verweerster was als advocaat van de minderjarige dochter gehouden om het belang van haar cliënte voorop te stellen. Gelet op de omstandigheden waarin de minderjarige dochter verkeerde en de toelichting daarop van verweerster, was het in het belang van haar cliënte dat klager en zijn ex-echtgenote er niet van op de hoogte waren dat hun dochter verweerster had ingeschakeld om het verzoekschrift namens haar bij de rechtbank in te dienen. Bovendien neemt de raad in aanmerking dat klager ter zitting heeft verklaard dat zijn dochter in het Meidenhuis waar zij geplaatst was niet goed zat. Hoewel het wellicht correcter was geweest om telefonisch contact met de gezinsvoogd op te nemen in plaats van een brief naar SAVE te sturen waar de gezinsvoogd werkzaam is, heeft verweerster door dit niet te doen tuchtrechtelijk geen steek laten vallen. De rol die de oma van de minderjarige dochter volgens klager in dit verband zou hebben gespeeld, staat los van deze klachtprocedure. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs.  F.L.M. Broeders, P.J.F.M. de Kerf, S.H.G. Swennen en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter