ECLI:NL:TADRARL:2020:20 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-089

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:20
Datum uitspraak: 20-01-2020
Datum publicatie: 05-02-2020
Zaaknummer(s): 19-089
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft volgens klagers gehandeld in strijd met Gedragsregel 2 en met de kernwaarde “onafhankelijkheid”. Zijn rol als voorzitter van de raad van commissarissen van een Rabobank is volgens de Nederlandse Bank in strijd met de Corporate Governance Code omdat verweerder vennoot is van hetzelfde kantoor als mr. S. die optreedt voor de Coöperatieve Rabobank U.A. Hij heeft een eigen financieel belang heeft bij het optreden van mr. S. Ook al is van daadwerkelijke belangenverstrengeling geen sprake, de schijn daarvan dient zorgvuldig vermeden te worden. De raad is van oordeel dat het feit dat een kantoorgenoot van verweerder de belangen van de Coöperatieve Rabobank U.A. heeft behartigd in een door klager aanhangig gemaakte procedure tegen die bank wellicht een ontoelaatbare situatie is die in strijd is met de binnen de bankwereld geldende GC-code doch het tuchtrecht van de advocatuur is niet het geëigende middel op daartegen te ageren. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-089

naar aanleiding van de klacht van:

klager

klaagster

hierna klagers

tegen

verweerder

gemachtigde:

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 februari 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 februari 2019 met kenmerk 2018 KNN027/422816, door de raad ontvangen op 18 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 november 2019 in aanwezigheid van klagers en verweerder, vergezeld van mr. K.  Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager sub 2 heeft in 2017/2018 een geschil gehad met de Rabobank Friesland Oost over het al dan niet verschuldigd zijn van boeterente. Klager 2 heeft daarover tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. te Utrecht een procedure gevoerd bij de rechtbank Amsterdam. De bank werd bijgestaan door mr. S., een kantoorgenoot van verweerder. In die procedure is op 19 oktober 2018 vonnis gewezen.

2.3    Verweerder was in die tijd voorzitter van de Raad van Commissarissen van de Rabobank Friesland Oost.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij de noodzakelijke onafhankelijkheid als toezichthouder van de Rabobank miste gezien de relatie van de Rabobank met zijn kantoor en met zijn kantoorgenoot mr. S. Verweerder heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 2 en met de kernwaarde “onafhankelijkheid”. Zijn rol als voorzitter van de raad van commissarissen is volgens de Nederlandse Bank in strijd met de Corporate Governance Code [hierna: GC-code] omdat verweerder vennoot is van het kantoor van mr. S. en dus een eigen financieel belang heeft bij het optreden van mr. S. voor de Coöperatieve Rabobank U.A. Ook al is van daadwerkelijke belangenverstrengeling geen sprake, de schijn daarvan dient zorgvuldig vermeden te worden.

4    VERWEER

4.1    De raad van commissarissen van de Rabobank Friesland Oost heeft geen enkele bemoeienis gehad met de procedure tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. te Utrecht en klager 2. De raad van commissarissen van de Rabobank Friesland Oost treedt niet in individuele geschillen. Bovendien heeft de raad van commissarissen niet tot taak de handelwijze van de advocaat van de Coöperatieve Rabobank U.A. te beoordelen. De raad van commissarissen van de Rabobank Friesland Oost is geen raad van commissarissen in de zin van de wet.

4.2    De GC-code richt zich tot de banken, niet tot een commissaris. Omdat de Rabobank een coöperatie is, is de GC-code strikt genomen ook niet op haar van toepassing. Naar het oordeel van de Nederlandse Bank zijn tegenstrijdige belangen van commissarissen niet als zodanig ontoelaatbaar maar dat kan wel zo zijn in een concreet geval. In zo’n geval geldt dan artikel 2:140 lid 5 BW.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot verweerder geldt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Het beoogt tevens een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en kan hem dan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.2    De onderhavige klacht richt zich op het gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder als voorzitter van de raad van commissarissen van de Rabobank Friesland Oost.

5.3    Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van commissarissen van de Rabobank Friesland Oost jegens klager onbehoorlijk heeft gedragen. Vast staat dat er in deze kwestie geen enkel contact tussen klagers en verweerder is geweest, ook niet in het kader van de procedure tussen klager sub 2 en de Coöperatieve Rabobank U.A.

5.4    Het feit dat een kantoorgenoot van verweerder de belangen van de Coöperatieve Rabobank U.A. heeft behartigd in de door klager 2 aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank Amsterdam is wellicht een ontoelaatbare situatie die in strijd is met de binnen de bankwereld geldende GC-code doch het tuchtrecht van de advocatuur is niet het geëigende middel op daartegen te ageren.

5.5    Klagers hebben geen direct eigen belang bij hun klacht. Deze is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen, N.H.M. Poort, P. Rijnsburger en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter