ECLI:NL:TAHVD:2019:27 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180292 en 180293
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2019:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2019 |
Datum publicatie: | 09-05-2019 |
Zaaknummer(s): | 180292 en 180293 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van mediator tegen advocaten van een van de partijen in het geschil waarin klager als mediator optreedt. Verweerders zouden tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door een jegens klager onnodig grievende blog te schrijven op de kantoorwebsite. Verweerster zou zich daarnaast op onnodig grievende wijze hebben uitgelaten over klager in een tv uitzending van EenVandaag. Het hof acht de gekozen wijze van informatieverstrekking – een blog en medewerking aan een, niet door verweerster geïnitieerde, televisie uitzending – geoorloofd. De uitlatingen van verweerster over klager acht het hof stevig, maar niet ongeoorloofd. Met de raad is het hof van oordeel dat de uitlatingen van verweerster vallen binnen de haar toekomende vrijheid als advocaat. Bekrachtiging beslissing van de raad (klacht ongegrond). Geen proceskostenveroordeling. |
BESLISSING
van 25 maart 2019
in de zaak 180292 en 180293
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 oktober 2018, gewezen onder nummers 18-318/A/A en 18-319/A/A, aan partijen toegezonden op 8 oktober 2018. In deze beslissing zijn de klachten van klager tegen verweerders ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:200.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift met bijlagen waarmee klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 november 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van verweerders van 31 december 2018;
- het schrijven met bijlagen van klager van 10 januari 2019.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2019, waar klager en verweerders zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van twee aan het hof overgelegde pleitnota’s, een over de bewijskracht van de door verweerders overgelegde CD en een algemene pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) een blog hebben geschreven dat is geplaatst op de kantoorwebsite; in dat blog richten verweerders zich op misplaatst grievende wijze tot het publiek met onwaarheden en ongefundeerde verdachtmakingen aan het adres van klager, zonder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van klager, hetgeen zeer beschadigend is voor klager.
3.2 Voorts houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerster sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
b) zich op 7 september 2017 in een uitzending van EenVandaag ongefundeerd, uiterst laatdunkend en beschadigend over klager heeft uitgelaten.
Mr. Reitsma, gemachtigde van klager in eerste aanleg, heeft ter zitting van de raad bevestigd dat deze klachtomschrijving juist is.
4 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
4.1 In de periode 2014/2015 is klager opgetreden als mediator in een arbeidsrechtelijk geschil tussen de politie en één van haar medewerksters, mevrouw P. In het kader van de mediation heeft klager een overeenkomst getekend waarin geheimhouding is afgesproken.
4.2 Tijdens de mediation zijn meerdere gesprekken gevoerd. Op enig moment heeft de mediator afzonderlijk gesproken met (de vertegenwoordigers van) de politie, tijdens een zogeheten caucus.
4.3 Na afloop van de mediation heeft mevrouw P een klacht ingediend over klager bij de Tuchtcommissie van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators (hierna: de Tuchtcommissie). Op 18 maart 2016 heeft de Tuchtcommissie uitspraak gedaan en aan klager een berisping opgelegd. Tegen deze beslissing is klager in hoger beroep gekomen. Op 7 december 2016 heeft het College van Beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators de beslissing van de Tuchtcommissie vernietigd en de klachten gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel.
4.4 Tijdens de hiervoor genoemde tuchtrechtelijke procedure is gebleken dat mevrouw P de beschikking had over een geluidsopname van de hiervoor genoemde caucus.
4.5 De werkgever van mevrouw P, de politie, heeft daarop aangifte gedaan tegen mevrouw P en haar raadsman van het heimelijk opnemen van de caucus. Daarop is een strafrechtelijke procedure gevolgd. Verweerders hebben mevrouw P hierin bijgestaan als advocaat. Mevrouw P is inmiddels bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 juli 2018 vrijgesproken.
4.6 Tijdens de strafrechtelijke procedure heeft op 17 mei 2017 een getuigenverhoor plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Daarbij heeft verweerder sub 2 de rechter-commissaris gewraakt. Bij beslissing van 27 juni 2017 is het wrakingsverzoek gegrond verklaard.
4.7 Op 28 juni 2017 is een blog op de website van het kantoor van verweerders geplaatst, met onder meer de volgende inhoud:
“By [verweerster sub 1] geplaatst op 28/06/2017 In Blog
WRAKING RC GEGROND:
OBJECTIEVE SCHIJN PARTIJDIGHEID ONTSTAAN DOOR CONTACT RC MET GETUIGE OP DE GANG BUITEN HET KABINET.
In een toch al dubieuze strafzaak van ons kantoor worden getuigen gehoord bij de rechter-commissaris (hierna: RC). De strafzaak gaat over een gesprek tussen een mediator en medewerkers van de politie terwijl cliënte tijdens een deel van dit gesprek op de gang stond te wachten. Cliënte is op dat moment ook al jarenlang werkzaam bij de politie, maar de politie wil van haar af. De mediator moet kijken of er een oplossing mogelijk is. Dit onderonsje tussen de mediator en de medewerkers van de politie is echter opgenomen en in bezit gekomen van cliënte. Uit dit gesprek blijkt dat de mediator de politiemedewerkers (de werkgever) aanstuurt hoe van cliënte af te komen onder andere door haar gek te laten verklaren. Je zou toch verwachten dat deze mediator wordt vervolgd en de politiemedewerkers erbij. Niets is minder waar. Niet de mediator en de politiemedewerkers worden vervolgd, maar cliënte en haar voormalig jurist. Waarom? Omdat zij dit deel van het gesprek zouden hebben opgenomen en onder de aandacht hebben gebracht van de politie en de Federatie voor Mediators. En dat zou strafbaar zijn. Je mag een gesprek niet heimelijk opnemen en ‘verspreiden’. Het enkel onder de aandacht brengen bij de politie en de Federatie acht de mediator ‘verspreiden’. Dit is toch de omgekeerde wereld? Cliënte ontkent dit gesprek te hebben opgenomen. De jurist die haar heeft geholpen met de klachtenprocedure bij de Politiebond en de Federatie stelt zich op het standpunt dat van verspreiden geen sprake was en ook overigens een zwaarder belang gemoeid was met het onder de aandacht brengen van dit gesprek in een klachtenprocedure dan het onder de pet houden van dit gesprek. Hoe anders had cliënte dit dan aan de kaak moeten stellen? Ze heeft het niet naar een journalist gestuurd, of op internet gezet! Op verzoek van de verdediging van zowel cliënte alsook de jurist, worden de bewuste medewerkers van de politie gehoord alsook de mediator. Deze lijkt zichzelf in het verhoor vast te praten, beroept zich op een verschoningsrecht dat hem niet toekomt en weigert allerlei vragen te beantwoorden. Het verhoor wordt enige tijd onderbroken. Enkele weken later gaan de verhoren verder. De voormalig jurist van cliënte (de medeverdachte) wordt gehoord en tot zijn schrik ziet hij dat de RC dezelfde persoon is die hij op de dag van het verhoor van de mediator op de gang heeft zien praten met die mediator. Hij kon niet alles letterlijk horen, maar het was een gesprek waarin de mediator nog eens flink geagiteerd aangaf dat hij niet op alle vragen kon antwoorden en de RC sprak met hem hierover op de gang. Het was echt een gesprek tussen de RC en de mediator waar de advocaat van de mediator – waar heeft hij een advocaat voor nodig, HIJ wordt toch niet vervolgd? – ook bij staat. Hij wraakt de RC (…). Vervolgens hoort de RC (…) het wrakingsverzoek aan van [verweerder sub 2] (…). Zojuist ontvingen wij de uitspraak van de wrakingskamer van de Rechtbank Almelo: wraking gegrond! Met de raadslieden is de wrakingskamer van oordeel, dat de RC het gesprek met de getuige achterwege had dienen laten dan wel in aanwezigheid van de overige partijen in het Kabinet dienen voeren. (…) [verweerster sub 1] – [verweerder sub 2]”
4.8 Op 7 september 2017 is het programma EenVandaag op televisie uitgezonden. Daarin is verweerster sub 1 te zien, die daarbij het volgende heeft meegedeeld:
“Dat is gewoon echt schandalig. Waar het eigenlijk op neerkomt: deze mevrouw is, dat zegt de mediator ook letterlijk, nog voorbij de psychiatrie, dus mevrouw is niet gewoon gek, maar ze heeft nog een soort van overtreffende trap van gek en ja hoe kunt u er nou voor zorgen dat deze mevrouw, omdat ze gek is, we dat zwart op wit krijgen en u op die manier haar eruit kan werken. Een mediator he? Let wel, iemand die belangeloos moet zijn, die voor beide partijen moet opkomen en moet kijken, kunnen we er met elkaar uitkomen.”
4.9 Bij brief van 28 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
4.10 Op 5 februari 2018 heeft klager een klacht tegen een journalist en de hoofdredacteur van EenVandaag ingediend bij de Raad voor de Journalistiek op grond van het feit dat – kort weergegeven – hij in de televisie uitzending ten onrechte zou zijn beschuldigd van wanpraktijken als mediator. De klacht is bij beslissing van 22 augustus 2018 afgewezen, in het bijzonder omdat niet zodanig over klager is bericht dat hij algemeen herkenbaar was, en dat het de aangeklaagden niet kan worden aangerekend dat de uitzending later door handelingen van derden alsnog tot hem herleidbaar is geworden.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft haar maatstaf voor de beoordeling van de klacht en Gedragsregel 10 lid 1 (oud) met toelichting, vooropgesteld. Vervolgens heeft de raad de klacht sub a voor zover gericht tegen verweerder sub 2 ongegrond geoordeeld aangezien niet kan worden vastgesteld dat hij bemoeienis heeft gehad met het op 28 juni 2017 op de website van verweerders’ kantoor geplaatste blog. Ten aanzien van verweerster sub 1 oordeelde de raad dat zij in dit blog de grenzen van de haar als advocaat van mevrouw P toekomende vrijheid niet heeft overschreden, zodat klachtonderdeel a ook voor zover dit is gericht tegen verweerster sub 1 ongegrond werd geacht.
5.2 Ook ten aanzien van klachtonderdeel b oordeelde de raad dat verweerster sub 1 met haar uitlatingen tijdens de TV uitzending op 7 september 2017 de grenzen van de haar als advocaat van mevrouw P toekomende vrijheid niet heeft overschreden.
5.3 Klager heeft een zeer uitgebreid beroepschrift met bijlagen ingediend. Ter zitting van het hof heeft klager bevestigd dat zijn beroep zich ook uitstrekt tot de ongegrondverklaring van klacht a tegen verweerder sub 2. Kort en zakelijk weergegeven heeft klager naar voren gebracht dat zijn naam in de digitale wereld snel te achterhalen was, dat het blog veel leugens bevat, en dat verweerster sub 1 hem in de TV uitzending belasterd heeft terwijl hem in de tuchtprocedure geen maatregel is opgelegd. Verder stelt klager dat de raad ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn op 17 augustus 2018 nog ingediende stuk, terwijl de raad een stuk van verweerster van 30 augustus 2018 – de zitting was op 31 augustus 2018 - wel heeft meegenomen; klager heeft daarvan niet eens een afschrift ontvangen.
5.4 Verweerders hebben een reactie op het beroepschrift ingediend en daarin verweer gevoerd tegen hetgeen klager in zijn beroepschrift heeft aangevoerd. Daarbij hebben zij een CD overgelegd waarop het gewraakte gesprek tussen klager en de politie te horen is (zie r.o. 4.4), alsmede een transcript daarvan.
5.5 Klager heeft bij brief van 10 januari 2019 aan het hof nog gereageerd op het verweerschrift.
5.6 Ter zitting van het hof heeft klager voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling twee voorvragen opgeworpen. Klager heeft de zittende leden van het hof eerst gevraagd of zij banden hebben met de aangeklaagde advocaten en of zij over deze zaak contact hebben gehad met de media. Het hof heeft hierop ontkennend geantwoord. Vervolgens heeft klager gevraagd welke bewijskracht het hof aan de door verweerders overgelegde CD toekennen. Het hof heeft daarop geantwoord dat op die vraag vooraf geen antwoord kan worden gegeven en dat dat zal blijken uit de uitspraak.
5.7 Het hof overweegt ten aanzien van de bezwaren van klager tegen de bij de raad nog in een laat stadium overgelegde stukken het volgende.
Klager heeft bij brief van 17 augustus 2018 nog een reactie op de dupliek van verweerders overgelegd. Dat de raad daarvan heeft kennisgenomen blijkt uit r.o. 1.4 van de beslissing van de raad. Verweerders hebben op 30 augustus 2018 de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek van 22 augustus 2018 aan de raad toegestuurd. Voor zover klager daar in eerste aanleg niet op heeft kunnen reageren, heeft hij dat bij het hof kunnen doen. Daarmee is een eventueel gebrek hersteld.
5.8 Het hof stelt voorop dat de raad in r.o. 5.1 van de beslissing terecht als maatstaf voor de beoordeling van deze klacht het volgende voorop gesteld heeft.
De raad stelt voorop dat een advocaat een grote vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich dient te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten. Hoewel het op zich de voorkeur verdient dat het debat over een zaak en in het bijzonder de positie van daarbij betrokkenen primair binnen de procedure zelf en niet in het openbaar plaatsvindt, kunnen voormelde belangen van de cliënt ertoe nopen dat de advocaat informatie met derden (waaronder de media) deelt, na een evenwichtige belangenafweging. Daarbij is regel dat bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is, de advocaat behalve de belangen van zijn cliënt ook de gerechtvaardigde belangen van anderen in acht dient te nemen (Gedragsregel 10 lid 1, Gedragsregels 1992).
Ook het hof gaat van deze maatstaf uit.
5.9 Ten aanzien van verweerder sub 2 handhaaft het hof de ongegrondverklaring van klacht a. Het onderzoek in hoger beroep heeft op dat punt niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad (in r.o. 5.4 van die beslissing).
5.10 Verder stelt het hof vast dat het in deze zaak gaat om twee verschillende uitlatingen van verweerster sub 1 (het hof duidt haar verder aan als: verweerster) die klager als onnodig grievend aanmerkt.
Het betreft de volgende, op klager betrekking hebbende passages uit het blog van 28 juni 2017:
“De mediator moet kijken of er een oplossing mogelijk is. Dit onderonsje tussen de mediator en de medewerkers van de politie is echter opgenomen en in bezit gekomen van cliënte. Uit dit gesprek blijkt dat de mediator de politiemedewerkers (de werkgever) aanstuurt hoe van cliënte af te komen onder andere door haar gek te laten verklaren. Je zou toch verwachten dat deze mediator wordt vervolgd en de politiemedewerkers erbij. Niets is minder waar. Niet de mediator en de politiemedewerkers worden vervolgd, maar cliënte en haar voormalig jurist.”
En het betreft de volgende uitlatingen van verweerster in de TV uitzending van 7 september 2017:
“Dat is gewoon echt schandalig. Waar het eigenlijk op neerkomt: deze mevrouw is, dat zegt de mediator ook letterlijk, nog voorbij de psychiatrie, dus mevrouw is niet gewoon gek, maar ze heeft nog een soort van overtreffende trap van gek en ja hoe kunt u er nou voor zorgen dat deze mevrouw, omdat ze gek is, we dat zwart op wit krijgen en u op die manier haar eruit kan werken. Een mediator he? Let wel, iemand die belangeloos moet zijn, die voor beide partijen moet opkomen en moet kijken, kunnen we er met elkaar uitkomen.”
Het gaat in deze tuchtzaak, anders dan klager bepleit, dus niet om de retweets van derden, waarvan klager een door hem samengesteld boekje heeft overgelegd. Dat zijn geen uitlatingen van verweerster; het is ook geen onderdeel van de klachtomschrijving en klager heeft geen grief aangevoerd dat de raad zijn klacht te eng zou hebben omschreven. Het hof komt nog terug op de vraag of en in hoeverre verweerster met het verschijnen van dergelijke retweets rekening had moeten houden.
5.11 De eerste vraag luidt, of klager de uitspraken waartegen verweerster heeft geageerd in de caucus met de politie, daadwerkelijk heeft gedaan. Klager heeft ter zitting van het hof gesteld dat de CD opname van die caucus als forensisch bewijs waarde nul heeft omdat deze bewerkt is of kan zijn, en het in elk geval geen volledige opname van het gesprek is. Hij verzoekt het hof de CD buiten beschouwing te laten.
Klager heeft echter op een vraag van het hof geantwoord dat hij ten aanzien van delen van het gesprek kan erkennen dat hij daar aan het woord is, hoewel het volgens hem slecht te verstaan is. Bovendien stelt het hof vast dat klager aangifte heeft gedaan van het heimelijk opnemen van een gesprek waaraan hij heeft deelgenomen.
In zijn beroepschrift heeft klager niet betwist dat hij de verweten uitlatingen heeft gedaan, maar heeft hij de uitleg en de kleur die verweerster daaraan heeft gegeven, bestreden en zijn visie op de door hem uitgesproken woorden daartegenover gezet. Tenslotte heeft klager onvoldoende weersproken dat de cruciale passages in het transcript juist zijn weergegeven.
5.12 Ter beoordeling ligt de vraag of de uitlatingen van verweerster binnen de haar toekomende vrijheid als advocaat van mevrouw P vallen. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat mevrouw P haar, gezien de aard en de ernst van de strafzaak waarin mevrouw P als verdachte was betrokken, juist heeft benaderd met het expliciete verzoek om daarbij veel media en digitale aandacht te vragen voor hoe de politie, het OM, klager en de rechtspraak met haar omgingen. Volgens verweerster heeft zij aan dat verzoek slechts in beperkte mate gevolg gegeven.
5.13 Het belang van de cliënt kan meebrengen dat een advocaat informatie aan derden, waaronder de media, verstrekt. Of en in hoeverre dat belang dat meebrengt is in de eerste plaats ter beoordeling van de advocaat met zijn cliënt. In dit geval had de cliënt kennelijk daarom verzocht en mocht verweerster naar het oordeel van het hof menen dat een brede informatieverstrekking over wat mevrouw P – in haar visie – was overkomen, in haar belang was. Mevrouw P meende immers dat haar situatie symptomatisch was voor andere (ontslag)gevallen bij de politie en dacht er daarom goed aan te doen dat openbaar aan de kaak te stellen.
5.14 Dergelijke informatieverstrekking wordt, gezien de partijdige positie van een advocaat als belangenbehartiger van zijn cliënt, per definitie gegeven vanuit het standpunt van de cliënt. De advocaat en zijn cliënt mogen aan de feiten hun eigen kleur en interpretatie geven, al dient de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kon kennen.
5.15 Het hof acht de wijze van informatieverstrekking die in dit geval gekozen is – een blog en medewerking aan een, niet door verweerster geïnitieerde, televisie uitzending – geoorloofd. In allerlei televisie uitzendingen wordt verslag gedaan van rechtszaken en geven advocaten regelmatig hun visie daarop. Verweerster gebruikt kennelijk vaker het middel van een blog om het publiek te laten weten wat zij in haar werk tegenkomt. In het huidige tijdperk is dat een gangbaar kanaal. Verweerster dient zich daarbij wel te realiseren dat op internet geplaatst nieuws zijn eigen weg kan gaan en veelvuldig door derden kan worden overgenomen en gebruikt op een wijze die degene die het bericht oorspronkelijk plaatste, niet bedoeld heeft. Dat noopt tot enige terughoudendheid bij het gebruik van dit middel, met name met het oog op de gerechtvaardigde belangen van degenen die in een blog ter sprake komen, maar bij voldoende belang van de cliënt hoeft dat de advocaat niet van een stellingname in een blog te weerhouden.
5.16 Aan deze overwegingen getoetst acht het hof de uitlatingen van verweerster over klager stevig, maar niet ongeoorloofd. Het hof acht daarbij allereerst van belang dat verweerster klager niet bij naam heeft aangeduid en ook geen gegevens over hem heeft verstrekt waaruit zijn identiteit gemakkelijk kon worden afgeleid. Dat derden zijn identiteit toch hebben achterhaald kan verweerster niet worden verweten.
Dat zij in het blog het (geoorloofde) aparte gesprek tussen klager en de politie een “onderonsje” noemt waarbij klager de politie “aanstuurt” , valt binnen de kleuring die zij als advocaat van mevrouw P aan dat gesprek mag geven. Dat wat verweerster betreft klager zou moeten worden vervolgd – verweerster heeft ter zitting toegelicht waarom dat wat haar betreft wegens het medeplegen van valsheid in geschrift zou moeten zijn – acht het hof op de rand van wat geoorloofd is, maar kan nog net binnen een stevige standpuntbepaling worden begrepen. In de televisie uitzending heeft verweerster klager geciteerd, daarbij afgaande op de opname van de caucus met de politie waarvan in de televisie uitzending fragmenten te horen waren, en zijn optreden “schandalig” genoemd. Ook die kwalificatie acht het hof op de rand van het toelaatbare, maar nog binnen de toegestane bandbreedte van haar partijdige optreden. Zij sprak daar immers als de advocaat van mevrouw P, die zelf ook in de uitzending voorkomt, en namens wie zij nog eens het ongenoegen uit over wat mevrouw P, in de visie van mevrouw P, was overkomen.
5.17 De raad heeft de klacht mitsdien ook tegen verweerster terecht ongegrond geoordeeld. De beslissing van de raad zal derhalve worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 oktober 2018, onder nrs. 18-318/A/A en 18-319/A/A gewezen.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot – van Dijken, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 25 maart 2019.