ECLI:NL:TAHVD:2019:228 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180294

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:228
Datum uitspraak: 05-04-2019
Datum publicatie: 14-02-2020
Zaaknummer(s): 180294
Onderwerp: Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herstelbeslissing. Het hof vult het dictum van de beslissing met nummer 180294 aan met een proeftijd van twee jaar, ingaande op de datum van de herstelbeslissing.

HERSTELBESLISSING

van 5 april 2019

in de zaak 180294

verweerder

tegen:

klager

1    DE BESLISSING WAARVAN HERSTEL

Het Hof van Discipline (verder: het hof) heeft op 8 maart 2019 tussen partijen een beslissing gewezen onder nummer 180294. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van 8 oktober 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-483/DH/DH, bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen. Daarbij heeft het hof verweerder veroordeeld in de reiskosten van klager ad € 50,- en de proceskosten van de Nederlandse Orde van Advocaten ad € 1.000,-.

2    HET HERSTEL

2.1    Het dictum van de door het hof bekrachtigde beslissing van de raad luidt:

“De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

- spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op, waarvan 8 weken voorwaardelijk;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 5 jaar.”

2.2    Het hof heeft verzuimd de bekrachtigde beslissing van de raad aan te vullen met de bepalingen voor de uitvoering van het voorwaardelijke gedeelte van de schorsing. Het hof zal deze omissie herstellen en het dictum aanvullen door te bepalen dat het voorwaardelijke gedeelte van de schorsing niet wordt uitgevoerd, tenzij verweerder binnen een proeftijd van twee jaren zich schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Omwille van de rechtszekerheid en duidelijkheid gaat deze proeftijd in op de dag van deze herstelbeslissing.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- herstelt de beslissing van 8 maart 2019, gewezen onder nummer 180294, in die zin dat het dictum als volgt wordt aangevuld:

“- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarden niet heeft nageleefd:

•    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

•    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag van deze herstelbeslissing, zijnde 5 april 2019.”

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, M. Pannevis, J.M. Rowel-van der Linde en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 5 april 2019.