ECLI:NL:TAHVD:2019:176 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180343

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:176
Datum uitspraak: 04-11-2019
Datum publicatie: 15-11-2019
Zaaknummer(s): 180343
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klager heeft verweerster benaderd nadat hij dwangsommen had verbeurd omdat hij als executeur geen (voldoende) rekening en verantwoording had afgelegd aan de door de kantonrechter benoemde opvolgend executeur. Evenals de raad is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster haar opdracht niet heeft uitgevoerd, dat zij ter behartiging van de belangen van klager een andere route had moeten bewandelen, dat zij zich tegen klager heeft gekeerd of dat zij excessief heeft gedeclareerd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

BESLISSING                               

van 4 november 2019

in de zaak 180343

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

De Raad van Discipline in het ressort 's Hertogenbosch (verder: de raad) heeft op 17 december 2018 uitspraak gedaan op de klacht die klager tegen verweerster heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-717/DB/OB). De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

Het hof verwijst naar de beslissing van de raad, die op tuchtrecht.nl is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSHE:2018:193.

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift op 31 december 2018 per e-mail ontvangen en op 2 januari 2019 per post.

2.2    Verder is het hof bekend met:

-    het dossier van de raad;

-    de brief van klager van 3 januari 2019;

-    het verweerschrift (met bijlagen) van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 juni 2019. Klager en verweerster zijn bij deze behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht. Daarna heeft het hof de behandeling van de zaak gesloten.

2.4    Klager heeft op 4 juli 2019 een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter en de leden van het hof die de zaak ter zitting hebben behandeld. Dit verzoek is op 4 juli 2019 door de griffie van het hof per e-mail ontvangen en op 5 juli 2019 per post. De wrakingskamer van het hof heeft dit wrakingsverzoek bij beslissing van

23 september 2019 afgewezen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         zij haar opdracht niet uitvoerde;

2.         zij zich jegens klager als aanvaller heeft gedragen;

3.         zij het betaalde bedrag van € 7.000,-- niet heeft terugbetaald;

4.         de procedure bij de Geschillencommissie een ramp voor klager was;

5.         zij heeft gedreigd met een strafrechtelijke aangifte wegens smaad en laster.                       

4    FEITEN

Het hof gaat uit van de volgende feiten:

4.1    Klager is 40 jaar werkzaam geweest als belastingadviseur. In die hoedanigheid heeft hij de heer L en diens echtgenote mevrouw T bijgestaan en geadviseerd. De heer L is op 16 november 2014 overleden. Klager is door de erven van wijlen de heer L betrokken in een gerechtelijke procedure, waarin onder meer is verzocht klager te ontslaan als executeur van de nalatenschap van de heer L. Op 6 mei 2015 heeft klager in deze procedure een verklaring aan de kantonrechter toegestuurd. Deze verklaring houdt in:

“[Mevrouw T] en [klager] verklaren hierbij dat:

Conform de wilsbeschikking van [de heer L] [klager] optreedt als executeur. [Klager] heeft deze opdracht aanvaard en werkt in deze in overleg met [mevrouw T], zijnde de echtgenote van de overleden [de heer L].”

Bij brief d.d. 8 juni 2015 heeft klager de kantonrechter bericht:

“Ik kan daarom niet anders dan als executeur optreden. Die opdracht kan ik niet teruggeven. Ik stel daarom voor dat ik mijn taak als executeur verder uitvoer.“

4.2    Klager is bij vonnis van de kantonrechter d.d. 17 juni 2015 per die datum geschorst en per 20 juni 2015 ontslagen uit de functie van executeur. Klager is op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolgend executeur, een notaris. Klager heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld. Het vonnis is betekend op 10 februari 2016. Op 29 juni 2016 waren de volledige dwangsommen, tot een bedrag van €5.000,--, verbeurd. Ten laste van klager is executoriaal beslag gelegd ter zake van de verbeurde dwangsommen. Klager heeft zich vervolgens op 4 juli 2016 gewend tot verweerster voor rechtsbijstand met het verzoek de inning van de verbeurde dwangsommen terug te draaien.

4.3    Verweerster heeft getracht de situatie in kaart te brengen en informatie te verzamelen, in welk kader zij op 16 september 2016 met instemming van klager heeft gesproken met de opvolgend executeur over de afgelegde rekening en verantwoording, en de deurwaarder in verband met het gelegde beslag. Verweerster heeft voorts met voormelde notaris, die zich op het standpunt stelde dat de door klager aan de notaris verstrekte informatie niet toereikend was, gecorrespondeerd over de door klager aan de notaris verstrekte informatie, waarbij zij zich namens klager op het standpunt heeft gesteld dat klager reeds afdoende informatie had verstrekt. Verweerster heeft klager gewezen op de voor hem als belastingadviseur uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen en heeft hem voorgehouden dat hij gehouden was tot het afleggen van rekening en verantwoording over de periode van 5 mei 2015 tot 20 juni 2015.

4.4    Op 10 oktober 2016 heeft verweerster haar werkzaamheden als advocaat van klager neergelegd.

4.5    Klager heeft in december 2016 bij de Geschillencommissie Advocatuur een klacht ingediend tegen verweerster, waarbij hij erover heeft geklaagd dat verweerster zijn belangen niet goed had behartigd en in plaats daarvan zich juist tegen hem had gekeerd en waarbij hij terugbetaling heeft gevorderd van het op de declaraties van verweerster aan haar betaalde bedrag van € 7.000,--.

4.6     Bij brief d.d. 23 april 2017 heeft klager de Geschillencommissie bericht:

“Mijn advocate, [verweerster], heeft niet alleen haar taak als advocate verzaakt, zij heeft ook nog opzettelijk mij zware, onherstelbare schade toegebracht. (…) Dus is er zelfs sprake van opzettelijke ondermijning van mijn positie en van extra financiële schade die mij is toegebracht door het gedrag van [verweerster].”

4.7    Bij brief d.d. 26 april 2017 heeft verweerster onder meer aan de Geschillencommissie medegedeeld:

“Zijn ongefundeerde beschuldiging, dat ik opzettelijk zware onherstelbare schade aan [klager] heb toegebracht en of vertrouwelijke informatie heb verstrekt aan de kinderen [L], acht ik derhalve kwetsend en getuigen van laster. Ik zal mij beraden over de te ondernemen acties in het geval [klager] dergelijke uitingen aan derden herhaalt. Ik zal daarbij onder meer het doen van aangifte, wegens laster, zeker niet nalaten.”

4.8    Bij beslissing d.d. 16 mei 2017 heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerster klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. De Geschillencommissie heeft voorts geoordeeld dat verweerster de werkzaamheden conform het overeengekomen uurtarief in rekening heeft gebracht en de gevorderde terugbetaling afgewezen.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht van klager, zoals toegelicht in hoger beroep, komt in de kern erop neer dat verweerster heeft nagelaten protest aan te tekenen bij de rechtbank tegen het beslag en in het bijzonder tegen de aanname dat klager als executeur van de heer L is opgetreden. Klager betoogt dat hij nooit executeur is geweest. Tijdens het leven van de heer L kon hij dat niet zijn en na het overlijden van de heer L was diens echtgenote mevrouw T executeur. Verweerster had dan ook moeten zorgen dat de op die hoedanigheid berustende verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording van tafel ging, aldus klager.

5.2    Bij de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van 3 januari 2019 heeft klager het hof verzocht de notaris die als opvolgend executeur heeft gefungeerd als getuige/deskundige op te roepen. Dit verzoek wijst het hof af. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat de notaris kan verklaren dat klager geen executeur was. Gelet op de inhoud van de hiervoor in 4.1 genoemde verklaring van klager bij brief van 6 mei 2015 aan de kantonrechter, inhoudende dat klager conform de wilsbeschikking van de heer L als executeur van de heer L optreedt, de brief van klager aan de kantonrechter van 8 juni 2015 met eenzelfde strekking, alsmede de uitspraak van de kantonrechter van 17 juni 2015, waarin de kantonrechter heeft vastgesteld dat klager op dat moment de functie van executeur vervulde, is het verwijt aan verweerster dat zij het beslag niet heeft aangevochten op de grond dat klager nooit executeur is geweest, ongegrond. Verweerster is immers pas ingeschakeld toen de uitspraak waarbij klager is verplicht om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem als executeur gevoerde beheer onherroepelijk was geworden. Het valt dan ook niet in te zien wat verweerster daaraan had kunnen doen. Een door klager beoogde verklaring van de notaris dat klager geen executeur was kan daarin geen verandering brengen. 

5.3    De behandeling van de zaak in beroep heeft ook voor het overige geen ander licht op de zaak geworpen. Het hof kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van de raad en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Evenals de raad is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting  niet is komen vast te staan dat verweerster haar opdracht niet heeft uitgevoerd, dat zij ter behartiging van klagers belangen een andere route had moeten bewandelen, of dat zij zich op enig moment tegen klager heeft gekeerd, zoals door klager wordt gesteld. Evenmin is komen vast te staan dat verweerster excessief heeft gedeclareerd. De beslissing van de raad zal derhalve worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 17 december 2018, gewezen onder nummer 18-717/DB/OB.

Deze beslissing is gegeven door mr. T.H. Tanja-van den Broek, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2019.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 4 november 2019.