ECLI:NL:TADRSHE:2019:17 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-567 DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:17
Datum uitspraak: 04-02-2019
Datum publicatie: 06-02-2019
Zaaknummer(s): 18-567 DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft in een verzoekschrift tot het mogen leggen van conservatoir derdenbeslag opgenomen dat geen verweer tegen de gestelde vordering bekend was, terwijl in de tussen partijen lopende procedure door klager verweer was gevoerd alsmede een eis in reconventie was ingesteld. De bij het verzoekschrift gevoegde dagvaarding had bij de advocaat dusdanige vragen behoren op te roepen, dat door hem onderzocht had moeten worden of een procedure aanhangig was. Advocaat heeft, zich baserend op een artikel uit ‘Advocatie’, in een verzoekschrift tot het mogen leggen van conservatoir derdenbeslag gesteld dat aan klager een zware tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd, terwijl dat artikel betrekking had op een andere advocaat. De informatie was bovendien irrelevant, nu in geval van een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag geen vrees voor verduistering hoeft te worden gesteld noch onderbouwd. Nodeloos grievend. Klacht gegrond, waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 4 februari 2019

in de zaak 18-567/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1                    Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 5 februari 2018 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 24 juli 2018 met kenmerk K18-014 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2018 in aanwezigheid van klager, de gemachtigde van klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 24 juli 2018, met bijlagen.

2                 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft de wederpartij van klager in gerechtelijke procedures inzake een huurgeschil bijgestaan.

2.2      Op 12 mei 2013 is tussen klager en de cliënte van verweerder een huurovereenkomst tot stand gekomen. Verweerder heeft klager namens zijn cliënte op 26 september 2017 gedagvaard en betaling gevorderd van een huurachterstand ten bedrage van € 24.500,00 vermeerderd met rente en kosten.

2.3      Verweerder heeft namens zijn cliënte op 26 januari 2018 een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag bij de voorzieningenrechter ingediend. Verweerder schreef in dit verzoekschrift onder meer het volgende:

“7. Op 26 september 2017 heeft (…..Gerechtsdeurwaarders) in opdracht van (de cliënte van verweerder) een sommatie aan (klager) betekend waarin (klager) gesommeerd wordt binnen 14 dagen de openstaande facturen van (cliënte van verweerder) te voldoen, bij gebreke waarvan (klager) gedagvaard zal worden (productie 6). Deze betekening betrof een ultimum remedium van (cliënte van verweerder) om te trachten onderhavige kwestie in der minne af te handelen. Zulks mocht echter niet baten en (klager) heeft wederom nagelaten de door hem verschuldigde betalingen te verrichten.

8. Over de hoogte van de huurachterstand alsmede over de beëindiging en beëindigingsdatum van de huurovereenkomst bestaat tussen partijen geen onenigheid. Tegen de vordering van (cliënte van verweerder) heeft (klager) ook nimmer een verweer kenbaar gemaakt.

                               (…….)

Recht en belang

(……)

14. (Cliënte van verweerder) is niet bekend of (klager) beschikt over andere vermogensbestanddelen. Gezien de reeds lange tijd bestaande betalingsproblematiek verzoekt (cliënte van verweerder) toestemming tot het leggen van beslag ter voorkoming van de gerede kans dat (klager) gelden naar een ander rekeningnummer zal overboeken of anderszins zal verbruiken. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat (klager) als gevolg van tuchtrechtelijke maatregelen zijn beroep als advocaat niet langer mag uitoefenen en in 2012 al eens eerder in staat van faillissement is verklaard (productie 7). Er is dan ook een zeer gerede kans dat de thans nog bestaande verhaalsmogelijkheden onttrokken zullen worden aan verhaal bij het uitbrengen van een dagvaarding aan (klager)”.

2.4      Op 26 januari 2018 is door de voorzieningenrechter verlof verleend tot het leggen van beslag en is door de deurwaarder derdenbeslag gelegd.

2.5      Verweerder heeft op 27 februari 2018 een tweede verzoek om verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend. Verweerder schreef hierin onder meer het volgende : “Op 26 januari 2018 is reeds een verzoek tot het verlenen van verlof van conservatoir derdenbeslag ingediend bij uw rechtbank (…….) In het verzoekschrift werd naar voren gebracht dat er geen inhoudelijk verweer van (klager) tegen de vordering van (cliënte van verweerder) bekend was en werd verzocht om de termijn waarbinnen de vordering in de hoofdzaak diende te worden ingesteld te bepalen op 14 dagen na het te leggen beslag. Pas na het leggen van beslag is ondergetekende echter bekend geraakt met het feit dat er reeds een vordering in hoofdzaak door (cliënte van verweerder) aanhangig gemaakt was en dat (klager) tegen die vordering inhoudelijk verweer gevoerd heeft middels een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie. Abusievelijk is door (cliënte van verweerder) aan ondergetekende niet de volledige van belang zijnde dossierinformatie verschaft en bij ondergetekende was dan ook niet bekend dat er reeds een procedure tussen partijen aanhangig was, noch dat door (klager) verweer is gevoerd tegen de vordering van (cliënte van verweerder).Deze omstandigheden zijn dan ook niet naar voren gebracht in het eerste verzoekschrift. Als gevolg van de spoedeisendheid waarmee het eerder ingediende verzoekschrift was gemoeid is deze misslag niet aan het licht gekomen voordat het verlof door uw rechtbank werd verleend en het derdenbeslag werd gelegd:”

Verweerder heeft voorts in zijn tweede verzoek om verlof tot beslaglegging de feiten, het verweer van klager tegen de vordering van zijn cliënte en de weerlegging daarvan beschreven.

3                 KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:  

1.    verweerder opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechter in een (beslag)procedure;

2.    verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager.

4                VERWEER

Ad onderdeel 1

4.1      De cliënte van verweerder heeft verweerder op 25 januari 2018 verzocht en opdracht verstrekt om uiterlijk op vrijdagochtend 26 januari 2018 een verzoekschrift conservatoire beslaglegging bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in te dienen, zodat nog op die dag verlof zou kunnen worden verkregen en derdenbeslag kon worden gelegd. Vanwege de spoedeisendheid en de volle agenda van verweerder hebben  kantoorgenoten van verweerder een concept verzoekschrift opgesteld.  Aan het slot van het verzoekschrift is informatie verwerkt afkomstig van de nieuwssite “Advocatie” met als zoekbasis de naam van klager en ingegeven door het verweerder bekende feit dat klager eerder door de tuchtrechter van het tableau is geschrapt.

4.2      Het verzoekschrift is tot stand gekomen op basis van de informatie van de cliënte van verweerder. Verweerder mocht daarop afgaan. Uit de namens cliënte verstrekte informatie bleek dat de conservatoire beslaglegging vooraf diende te gaan aan de door de cliënte in te stellen procedure. In het verzoekschrift is daarom vermeld dat de cliënte van verweerder niet bekend was met enig verweer van klager tegen de vordering van de cliënte van verweerder en is aan het slot gevraagd om de gebruikelijke termijn van veertien dagen te vergunnen voor het instellen van de procedure, gerekend vanaf de beslaglegging.

4.3      Verweerder begreep pas na informatie van (de gemachtigde van) klager wat er precies speelde. Hoewel verweerder van mening is dat hij mocht uitgaan van de door (de professionele/juridisch geschoolde gemachtigde van) zijn cliënte verstrekte informatie heeft hij, gelet op het feit dat de onvolledigheid op een misslag bleek te berusten, ervoor gekozen om bij de voorzieningenrechter een nieuw verlof te vragen voor de beslaglegging, waarbij verweerder niet alleen de reden voor het nieuwe verzoek, maar ook het verweer van klager tegen de vordering van cliënte heeft beschreven en het feit dat er reeds een procedure tussen zijn cliënte en klager aanhangig was. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof opnieuw verleend. Verweerder heeft de beslaglegging op basis van het initiële verleende verlof laten intrekken.

                     Ad onderdeel 2

4.4      De van de nieuwssite “Advocatie” afkomstige informatie bleek bij nader inzien op een andere advocaat betrekking te hebben die eveneens van het tableau was geschrapt. Het is ongelukkig dat de kennelijk niet op klager betrekking hebbende informatie in het initiële verzoekschrift is verwerkt. Er is onder grote tijdsdruk te snel aangenomen dat die informatie op klager betrekking had, waarvoor verweerder zijn excuses heeft aangeboden. Er was geen sprake van opzet om onjuiste informatie over klager te verstrekken. Er is evenmin sprake van onnodige grievende uitlatingen van verweerder. Het nieuw verleende verlof voor beslaglegging op basis van het daartoe ingediende (tweede) verzoekschrift is beoordeeld enkel en uitsluitend op basis van dat tweede verzoekschrift. In dit tweede verzoekschrift is in het geheel niets vermeld over het van ‘Advocatie’ afkomstige artikel.

5                 BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1      Vast staat dat het verzoekschrift tot het mogen leggen van conservatoir derdenbeslag van 26 januari 2018 in opdracht van verweerder is opgesteld en ingediend door kantoorgenoten van verweerder. Onder het verzoekschrift staat verweerder als behandelend advocaat vermeld.

5.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat verweerder pas nadat hij door klager op de onjuistheid van de inhoud van het verzoekschrift is aangesproken, hiervan heeft kennisgenomen. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze toezicht uitoefent op namens hem ingediende processtukken. Dat verweerder de behandeling van de zaak inhoudelijk aan kantoorgenoten heeft overgelaten, laat onverlet dat verweerder hiervoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. Dat verweerder de inhoud van het verzoekschrift en de juistheid daarvan klaarblijkelijk niet heeft gecontroleerd, komt voor zijn risico.

5.3      Verweerder heeft in zijn tweede verzoekschrift tot het mogen leggen van derdenbeslag te kennen gegeven dat het eerste verzoekschrift abusievelijk was gebaseerd op een misslag. Aldus staat vast dat in het eerste verzoekschrift onjuiste informatie is opgenomen. Verweerder stelt dat hij mocht afgaan op de door de cliënte verstrekte (achteraf onjuist gebleken) informatie.

5.4      Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid van de door zijn cliënte aan hem verstrekte informatie. Dit is evenwel anders indien de advocaat wist of had behoren te weten dat de aan hem verstrekte informatie onjuist was. De raad stelt vast dat bij het verzoekschrift van 26 januari 2018 als productie 6 de dagvaarding d.d. 26 september 2017 aan klager is bijgevoegd. De bij verweerder bekende dagvaarding van 26 september 2017 waarbij klager bij gebreke van voldoening aan de sommatie werd gedagvaard om op 25 oktober 2017 in rechte te verschijnen had dusdanige vragen op moeten roepen, dat nader onderzoek had moeten worden verricht. Onder deze omstandigheden had er niet zonder meer van mogen worden uitgegaan dat de dagvaarding niet was aangebracht en dat er geen procedure aanhangig was. Het had op de weg van verweerder gelegen bij zijn cliënte navraag te doen naar de stand van de procedure. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat door of namens verweerder hierop enige actie ter zake is ondernomen.

5.5      Naar het oordeel van de raad had verweerder onder voormelde omstandigheden niet zonder nader onderzoek mogen afgaan op de juistheid dan wel volledigheid van de door zijn cliënte verstrekte informatie. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat in het verzoekschrift van 26 januari 2018 onjuiste informatie is vermeld, waarvan verweerder wist althans had behoren te weten dat deze onjuist was. Dat verweerder op 27 februari 2018 een tweede verzoekschrift heeft ingediend, waarin hij heeft vermeld dat in het eerste verzoekschrift abusievelijk sprake was van een misslag, maakt dit niet anders. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad onderdeel 2

5.6      In het verzoekschrift van 26 januari 2018 is ter onderbouwing van het verzoek onder meer gesteld dat er sprake was van vrees voor verduistering waarbij in ogenschouw diende te worden genomen dat klager als gevolg van tuchtrechtelijke maatregelen zijn beroep als advocaat niet langer mocht  uitoefenen en in 2012 al eens eerder in staat van faillissement was verklaard. Als onderbouwing hiervan is een artikel van ‘Advocatie’ als productie bij het verzoekschrift gevoegd. Verweerder heeft erkend dat deze informatie betrekking had op een andere advocaat en dat te snel is aangenomen dat deze informatie betrekking had op klager. Verweerder heeft hiervoor zijn excuses aangeboden aan klager. 

5.7      Vast staat dat in het verzoekschrift van 26 januari 2018 stellingen zijn geponeerd betreffende jegens klager opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, en dat deze stellingen zijn gebaseerd op een geanonimiseerd artikel van ‘Advocatie’, waarvan door verweerder werd aangekomen dat dit betrekking had op klager. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze zich terughoudend opstelt bij het vermelden van aan een collega advocaat opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen. Hij dient zich hiervan in ieder geval te onthouden indien hij zich er niet voldoende van heeft vergewist dat de betreffende informatie juist is, alsmede indien het verstrekken van die informatie niet van belang is voor het verloop van een procedure. Vast staat dat de in het verzoekschrift van 26 januari 2018 vermelde informatie over een aan een advocaat opgelegde zware tuchtrechtelijke maatregel betrekking had op een andere advocaat, zodat de stelling dat deze betrekking had op klager onjuist was. Voorts geldt dat bij een verzoek tot het mogen leggen van conservatoir derdenbeslag de eis dat vrees voor verduistering dient te worden gesteld en onderbouwd, niet geldt. De verstrekte informatie was derhalve niet relevant voor het verloop van de beslagprocedure. De raad stelt vast dat verweerder enerzijds weliswaar zijn excuses heeft aangeboden, maar dat anderzijds ter zitting door (de gemachtigde van) verweerder opnieuw is gesteld dat de door de cliënte van verweerder verstrekte informatie over de aan klager opgelegde tuchtrechtelijke maatregel en de gronden waarop deze maatregel was gebaseerd –ook achteraf bezien- juist was, zonder dat verweerder desgevraagd heeft kunnen aangeven waarop deze stelling was gebaseerd. 

5.8      Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder zich in het verzoekschrift van 26 januari 2018 nodeloos grievend jegens klager heeft uitgelaten. Het tweede onderdeel van de klacht is eveneens gegrond.

6                MAATREGEL

6.1      De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7                 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €  50 reiskosten  van klager,

b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2019.

Griffier                                                       Voorzitter