ECLI:NL:TADRSHE:2019:150 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-567 DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:150
Datum uitspraak: 30-09-2019
Datum publicatie: 04-10-2019
Zaaknummer(s): 19-567 DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bij vervulling van de taak van de vereffenaar vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van   30 september  2019

in de zaak 19-567/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 13 augustus 2019 met kenmerk 48|19|020K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       Klager is één van de acht erfgenamen in de nalatenschappen van zijn vader en zijn moeder. Klager en (enkele van) de overige erfgenamen zijn in een aantal procedures verwikkeld ter zake deze nalatenschappen.

1.2       Verweersters kantoorgenoot mr. B (hierna: “de vereffenaar”) is bij beschikking d.d. 6 november 2012 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap.

1.3       De vereffenaar heeft zich met goedvinden van de kantonrechter laten assisteren door verweerster.

1.4       Verweerster heeft voorts opgetreden als advocaat van de vereffenaar, in de door klager jegens de vereffenaar aanhangig gemaakte procedure, die is geëindigd met het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 november 2015, waarbij klagers vorderingen werden afgewezen.

1.5       De kantonrechter heeft salarisbeschikkingen gegeven ter zake het loon van de vereffenaar. Klager heeft tegen de uitdelingslijst, waarin rekening is gehouden met de salarisbeschikkingen, verzet aangetekend.

1.6       Bij vonnis d.d. 17 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de verdeling vastgesteld. Vier erven hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.7       De kantonrechter beslist eerst op het door klager ingestelde verzet, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap(pen).

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    er werkzaamheden, die door verweerster zijn verricht, staan vermeld op de urenspecificatie van de vereffenaar, terwijl zij geen toestemming had om bij de vereffening te worden betrokken;

2.    verweerster heeft opgetreden als advocaat van de vereffenaar.

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerster is vanaf het begin van de vereffening met goedvinden van de kantonrechter bij de vereffening betrokken. De vereffenaar heeft besloten om zich bij de vereffening te laten ondersteunen door verweerster. Verweerster hanteert een lager uurtarief dan de vereffenaar. Hiermee zijn dus kosten bespaard. Verweerster heeft opgetreden als advocaat van de vereffenaar, in de door klager jegens de vereffenaar aanhangig gemaakte procedure, die is geëindigd met het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 november 2015, waarbij klagers vorderingen werden afgewezen.

4             BEOORDELING

4.1       Klachtonderdeel 1

Op basis van de overgelegde stukken stelt de voorzitter vast dat verweerster, als advocaat werkzaam op het kantoor van de vereffenaar, deze laatste heeft geassisteerd in het vereffeningsdossier. Dat dit zonder toestemming van de kantonrechter zou zijn gebeurd, heeft verweerster uitdrukkelijk betwist en is uit de overgelegde stukken ook niet gebleken. Klager heeft eveneens reeds meerdere klachten ingediend tegen de vereffenaar. In de beslissing die vandaag door de voorzitter wordt gegeven in de zaak met kenmerk 19-568/DB/OB heeft de voorzitter de klacht die klager tegen de vereffenaar heeft ingediend ongegrond bevonden.  De voorzitter overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het hof het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als vereffenaar, niet met zich meebrengt dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als vereffenaar zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

4.2       Het optreden van de vereffenaar, en daarmee dat van de assistent van de vereffenaar, en de met de werkzaamheden van (de assistent van) de vereffenaar gemoeide kosten zijn onderwerp van toetsing door de kantonrechter. Klager heeft verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst waarin rekening is gehouden met de salarisbeschikking(en) van de kantonrechter. De voorzitter begrijpt dat de kantonrechter eerst op dat verzet beslist, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap(pen). Naar het oordeel van de voorzitter is in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure geen ruimte voor toetsing van de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden als assistent van de vereffenaar heeft verricht en de kosten die door de vereffenaar in rekening zijn gebracht.

4.3       De hierboven genoemde maatstaf en het door verweerster gevoerde gemotiveerde verweer in aanmerking genomen is de voorzitter van oordeel dat verweerster van haar handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweersters handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal klachtonderdeel 1 dan ook met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

4.4       Klachtonderdeel 2

            Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op het optreden van verweerster als advocaat van de vereffenaar, in de door klager jegens de vereffenaar aanhangig gemaakte procedure, die is geëindigd met het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 november 2015. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft zich op 13 februari 2019 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat klachtonderdeel 2 op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.    klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond;

2.    klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 30 september 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter