ECLI:NL:TADRSHE:2019:144 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-548 DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:144
Datum uitspraak: 10-09-2019
Datum publicatie: 10-09-2019
Zaaknummer(s): 19-548 DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of anderszins de belangen van klagers nodeloos heeft geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 september 2019

in de zaak 19-548/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 8 augustus 2019 met kenmerk K18-108 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       Camping X. is een camping gelegen in de gemeente Z. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z en de burgemeester van de gemeente Z hebben bij besluit d.d. 23 juni 2017 de camping gesloten en het college heeft het beheer aan zichzelf opgedragen. Klaagster sub 1 is de exploitant van de camping en klaagster sub 2 stelt een hypotheekrecht te hebben. Klagers hebben de gemeente Z gedagvaard in kort geding. De gemeente Z werd in deze kort geding procedure bijgestaan door verweerder en diens kantoorgenoot mr. R. Op 31 augustus 2017 hebben verweerder en mr. R een conclusie van antwoord ingediend. Bij vonnis d.d. 14 september 2017 zijn de vorderingen van klagers afgewezen.

1.2       Verweerder en mr. R hebben voorts op 5 juli 2018 bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een verweerschrift ingediend in een door een aantal bewoners aanhangig gemaakte procedure.

1.3       Bij brief d.d. 16 juli 2018 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers tegen verweerder en mr. R aangifte gedaan wegens smaad en laster omdat het verweerschrift d.d. 5 juli 2018 valse en niet onderbouwde beschuldigingen zou bevatten. Bij brief d.d. 3 augustus 2018 hebben verweerder en mr. R op de aangifte gereageerd.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was.

2.2        Toelichting

            A. Verweerder en mr. R hebben in een conclusie van antwoord d.d. 31 augustus 2017 onjuistheden verkondigd, te weten:

-       Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat het verwijderen van alle stacaravans niet vooraf gepland was, maar gaandeweg noodzakelijk bleek om de bedreiging voor de leefbaarheid en het gevaar voor de gezondheid en veiligheid weg te nemen;

-       Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat leegstaande caravans opnieuw (illegaal) werden bewoond;

-       Ten onrechte hebben verweerder en mr. R voorgehouden dat stacaravans met een getaxeerde waarde van € 1.000,-- zouden worden gesloopt en afgevoerd, dat stacaravans met een waarde van minder dan € 10.000,-- zouden worden opgeslagen op een apart terrein en dat caravans met een waarde van meer dan € 10.000,-- eerst nog op de plaats gelaten zouden worden. Verweerder en mr. R wisten dat nimmer de intentie bestond om de caravans tijdelijk op te slaan;

-       Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat er geen plan van aanpak was in documentvorm.

B. Verweerder en mr. R hebben in het verweerschrift d.d. 5 juli 2018 eveneens onjuistheden verkondigd, te weten:

-       “de asbest die over het hele campingterrein is uitgereden in de grond, (kinder-)prostitutie in de stacaravans en een ongekend aantal gewelds- en vermogensdelicten per inwoner”. (pag. 3)

-       “Er moest iets worden gedaan. Minister Asscher ging naar aanleiding daarvan op werkbezoek bij [de camping] en ging zover om het beheer van [klaagster sub 1] te kenschetsen als ‘maffiapraktijken’.” (pag. 27)

-       In onnodig grievende bewoordingen wordt de volledige verantwoordelijkheid voor de gehele situatie bij de camping bij klagers gelegd, terwijl de overheden voor een groot deel verantwoordelijk zijn.

-       “De bestuurders en beheerders van de exploitant en [klaagster sub 2] hebben in het verleden en op 22 juni 2017, duidelijke pogingen ondernomen om de politie en het bevoegde gezag te ondermijnen en de bewoners op te ruien tegen de politie en het bevoegd gezag”. (pag. 14)

-       “Elke stacaravan die het college in het kader van de sluiting leeg maakte, werd vrijwel direct weer opengebroken en opgevuld door ongewenste bewoners. Het een en ander is uitgebreid in het nieuws geweest (zie hieronder). Een deel van de nieuwe bewoners verklaarde zelfs toestemming van de exploitant te hebben en vertelden dat hij hen na de sluiting nog de stacaravan zou hebben verhuurd”. (pag. 17)

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerder en mr. R hebben in en buiten rechte geen feitelijke informatie verstrekt waarvan zij wisten dat die onjuist was. De klacht is onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. Verweerder en mr. R zijn afgegaan op de juistheid van de door de gemeente verstrekte informatie en mochten daarop ook afgaan. Verweerder en mr. R hebben slechts de belangen van hun cliënte behartigd.

3.2       Onder verwijzing naar de schriftelijke reactie van hun gemachtigde van 3 augustus 2018 op de aangifte van klagers tegen onder meer verweerder en mr. R van 16 juli 2018 stellen verweerder en mr. R voorts dat er wel degelijk asbest is uitgereden over het perceel. Er zijn wel degelijk meldingen binnengekomen bij de politie over (kinder-) prostitutie en het was een juiste weergave van de uitlatingen van de minister. Door de gemeente is naar voren gebracht dat sprake was van wanbeheer aan de zijde van klaagster sub 1. De stellingen over het ondermijnen van gezag en opruiing vinden tevens steun in het beschikbare feitenmateriaal en dat is ook door de voorzieningenrechter vastgesteld.

3.3       Verder hebben verweerder en mr. R hebben geen beslissende stem gehad in de besluiten van de gemeente. Zij hebben de gemeente slechts van juridisch advies voorzien. De verwijdering van de caravans was geen vooropgezet plan. De stelling dat leegstaande caravans opnieuw (illegaal) werden bewoond is feitelijk juist. Het beleid van de gemeente omtrent de wijze waarop werd omgegaan met de zich op het terrein bevindende caravans is na de datum van het indienen van de conclusie van antwoord gewijzigd. In de conclusie hebben verweerder en mr. R het destijds geldende beleid weergegeven. Klagers vorderden in kort geding overlegging van een plan van aanpak dat zou zijn genoemd in een brief van de gemeente van 23 juni 2017. Het plan van aanpak van SB B.V. dateerde echter van 19 juli 2017, zodat de gemeente onmogelijk naar dat plan van aanpak kan hebben verwezen. Het bij de offerte van SB B.V. behorende plan van aanpak is bovendien nimmer door het college vastgesteld en heeft geen formele status.

3.4       Een tuchtklacht kan geen verkapt rechtsmiddel zijn tegen een onwelgevallig vonnis. Het is aan de rechter om een oordeel te geven over de over en weer ingenomen standpunten. Het is strategie van klagers om door middel van deze klachtprocedure druk te zetten op verweerder en mr. R om een ander standpunt in te nemen in de lopende procedure ten nadele van hun cliënte.

4          BEOORDELING

4.1                   De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       De aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen zijn onderwerp (geweest) van debat in gerechtelijke procedures. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover te oordelen. Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de standpunten die verweerder en mr. R namens hun cliënte hebben verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klagers. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klagers. Dat verweerder in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was is niet gebleken. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken dat verweerder de belangen van klagers nodeloos heeft geschaad.

4.3       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 10 september 2019.

Griffier                                                                                                                      Voorzitter