ECLI:NL:TADRSHE:2019:143 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-217/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:143
Datum uitspraak: 09-09-2019
Datum publicatie: 10-09-2019
Zaaknummer(s): 19-217/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  9 september 2019

in de zaak 19-217/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 april 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 1 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 4 april 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 18 april 2019 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op  29 april 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief d.d. 24 mei 2019 heeft klagers gemachtigde mr. S. verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 juli 2019. Klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door mevrouw mr. M., zijn verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de nagekomen brief met bijlagen van klagers gemachtigde d.d. 24 mei 2019

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.            in strijd met door klager overgelegde bewijsstukken weigert om zijn medewerking te verlenen aan de teruggave van de aan klager toebehorende toevoegingen, die volledig buiten het faillissement van mr. X dienen te blijven;

2.            ten onrechte zaken waarin door mr. X geen werkzaamheden zijn verricht, willens en wetens ziet als een gerealiseerde opbrengst die aan de boedel ten goede dient te komen en aldus in het faillissement van mr. X valt;

3.            weigert gehoor te geven aan eerdere verzoeken tot afgifte van dossiers die mr X in zijn bezit heeft;

4.            de deken onjuist geïnformeerd heeft over het bezit van deze dossiers.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft geen oordeel gegeven over het belangrijkste onderdeel van de klacht, inhoudend dat verweerder klager niet van een adequaat antwoord heeft voorzien op klagers vraag van eind november 2018. Van verweerder mocht een adequaat antwoord worden verwacht gelet op de evidente tegenstrijdigheden tussen het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 30 oktober 2018, inhoudende dat mr. N toevoegingen had teruggestuurd omdat hij daarin geen werkzaamheden had verricht, en het verzoek van mr. N van 20 november 2018 aan klager om in diezelfde dossiers met het oog op afrekening specificatie van uren in te dienen.

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat, nu de klacht ziet op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van curator, beoordeeld moet worden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur.

4.2      Klager heeft in verzet naar voren gebracht dat de voorzitter heeft verzuimd een oordeel te geven over de klacht dat verweerder klager niet van een adequaat antwoord heeft voorzien op klagers vraag van eind november 2018. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter hierover wel oordeel gegeven, nu de stelling van klager dat verweerder hem niet van een adequaat antwoord heeft voorzien als nadere toelichting op klachtonderdeel 2 onder overweging 2.2 in de beslissing van de voorzitter is weergegeven en de voorzitter een oordeel heeft gegeven over klachtonderdeel 2 onder overweging 4.4 .

4.3      De raad is voorts met de voorzitter van oordeel dat hetgeen klager bij de deken naar voren heeft gebracht niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag of uit het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 30 oktober 2018 blijkt dat de toevoegingen zijn “terug-gemuteerd” van mr. N naar klager. Verweerder heeft gesteld dat hiervan geen sprake is en dat hij klager vergeefs om informatie heeft gevraagd teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen, terwijl klager desgevraagd ter zitting van de raad heeft verklaard dat voor hem niet duidelijk is of de betreffende toevoegingen thans op zijn naam zijn gesteld. De raad stelt derhalve vast dat onduidelijkheid bestaat over de status van de toevoegingen. In dat licht bezien is de inhoud van verweerders reactie d.d. 29 november 2018 niet van dien aard, dat gezegd kan worden dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.4      De voorzitter heeft kortom naar het oordeel van de raad de klacht in volle omvang beoordeeld, de juiste beoordelingscriteria gehanteerd en acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.5      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. W. A.A.J. Fick-Nolet, R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2019

Griffier                                                                        Voorzitter