ECLI:NL:TADRSGR:2019:222 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-317/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:222
Datum uitspraak: 30-09-2019
Datum publicatie: 06-11-2019
Zaaknummer(s): 19-317/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over kwaliteit dienstverlening is deels gegrond verklaard. Verweerder heeft nagelaten om aan klager een opdrachtbevestiging te versturen en heeft voorts, nadat hem bleek dat klager (vooralsnog) niet in aanmerking zou komen voor detentiefasering, hij onvoldoende  actie voor klager heeft ondernomen, hem vervolgens  in het ongewisse gelaten en ook nadien niet behoorlijk (schriftelijk) heeft gecommuniceerd met klager. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 september 2019 in de zaak 19-317/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 13 mei 2018 aan de raad met kenmerk R 2019/29 edg/mb, door de raad ontvangen op 14 mei 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 augustus 2019 in aanwezigheid van verweerder, vergezeld van mr. E.A. Blok. Klager is zonder bericht vooraf, niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier alsmede van de e-mail van 18 juli 2019 met bijlage van verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich tot verweerder gewend voor rechtsbijstand ten aanzien van het opstarten van zijn detentiefasering.

2.2    Namens klager heeft verweerder per e-mail van 16 augustus 2018 bij het Bureau Selectiefunctionarissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een verzoek ingediend tot plaatsing van klager in een zogenoemd “stapeltraject” (ZZBI/PP).

2.3    Bij brief van 30 oktober 2018 heeft de casemanager van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan klager het volgende geschreven:

“Aangezien bij ons nog niet bekend is wanneer uw openstaande zaak in behandeling wordt genomen is de einddatum nog steeds discutabel, hierdoor verandert er niks in het hele faseringsverhaal, zo ook voor een aanvraag verlof. Pas wanneer duidelijk is wanneer de zaak in behandeling wordt genomen, kan daar weer verder naar gekeken worden”.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klager is verweerder jegens hem tekortgeschoten in de kwaliteit van dienstverlening doordat:

a)    verweerder niet heeft gereageerd op (telefonische en schriftelijke) verzoeken van klager om contact met hem op te nemen en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan;

b)    verweerder voor andere gedetineerden toevoegingsaanvragen indient, terwijl hij vervolgens onvoldoende tijd aan deze zaken besteedt.

3.2    Ter toelichting op zijn klacht heeft klager naar voren gebracht dat hij op 17 september 2018 een (oriënterend) gesprek heeft gehad met verweerder over zijn detentiefasering, waarbij klager tevens voor een toevoeging heeft getekend.

3.3    Klager heeft vervolgens op 1, 2 en 19 november 2018 geprobeerd om (telefonisch) contact op te nemen met verweerder. Daarnaast heeft klager verweerder meermalen aangeschreven. Hierop heeft verweerder niet gereageerd. Toen klager op 11 november 2018 met de casemanager sprak gaf deze aan klager te kennen geen enkel contact te hebben gehad met verweerder.

3.4    De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent dat hij heeft nagelaten een opdrachtbevestiging aan klager toe te zenden. Nadat klager zich tot verweerder had gewend voor rechtsbijstand, heeft verweerder medio augustus 2018 een verzoek tot detentiefasering ingediend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. In dat verband heeft verweerder klager in de penitentiaire inrichting bezocht en telefonisch contact met hem gehad. Volgens verweerder kwam de zaak van klager stil te liggen nadat duidelijk was dat de einddatum van de detentie van klager nog niet vast stond, vanwege een andere openstaande zaak. Evenwel heeft verweerder alles gedaan wat in de gegeven omstandigheden van hem verwacht mocht worden.

4.2    Het verweer komt voor het overige – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klachtonderdeel a) ziet in de kern op de kwaliteit van dienstverlening door verweerder. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort meer concreet het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt.

5.2    Ook is het de taak van een advocaat een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals het al dan niet aanhangig maken van een procedure, een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. De raad zal de klacht met inachtneming van voormelde uitgangspunten beoordelen.

5.3    Verweerder heeft erkend dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd aan klager. Door het achterwege laten van een deugdelijke opdrachtbevestiging is verweerder tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht jegens klager. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is voorts gebleken dat verweerder, na daartoe strekkende verzoeken van klager, klager gedurende enige tijd in het ongewisse heeft gelaten over de voortgang van zijn zaak. Nadat verweerder namens klager op 16 augustus 2018 een verzoek tot plaatsing in een stapeltraject had ingediend heeft klager meermalen telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met (het kantoor van) verweerder en geïnformeerd naar de stand van zaken, maar daarop heeft verweerder niet gereageerd, althans hij heeft daarover nooit schriftelijk gecommuniceerd met klager. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat, nadat hem bleek dat klager (vooralsnog) niet in aanmerking zou komen voor detentiefasering, hij onvoldoende  actie voor klager heeft ondernomen, hem vervolgens  in het ongewisse heeft gelaten en ook nadien niet behoorlijk (schriftelijk) heeft gecommuniceerd met klager. Klachtonderdeel a) is in zoverre gegrond.

5.4    Voor zover klager verweerder verwijt dat de kwaliteit van zijn dienstverlening ondermaats is geweest overweegt de raad het volgende. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat zijn werkzaamheden voor klager niet aan de professionele standaard hebben beantwoord. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager de gegrondheid van dit onderdeel van het gemaakte verwijt niet, althans onvoldoende, van feitelijke onderbouwing voorzien en of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is klachtonderdeel a) in zoverre ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij voor andere gedetineerden toevoegingsaanvragen indient, terwijl hij vervolgens onvoldoende tijd aan de zaken besteedt.

5.6    De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen enkel is bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Nu de klacht niet (mede) namens andere gedetineerde(n) is ingediend, heeft klager, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ten aanzien van klachtonderdeel a als vermeld in randnummer 5.3, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.  

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond, zoals overwogen in 5.3 en voor het overige ongegrond zoals overwogen in 5.4;

-    verklaart klager in klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2019.