ECLI:NL:TADRSGR:2019:213 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-055/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:213
Datum uitspraak: 30-09-2019
Datum publicatie: 06-11-2019
Zaaknummer(s): 19-055/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 september 2019 in de zaak 19-055/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 april 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief van 21 januari 2019 aan de raad  met kenmerk K182 2018 ar/ak, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 april 2019 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 april 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 12 mei 2019, door de raad ontvangen op 14 mei 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 augustus 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop die beslissing is gegrond en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 22 juli 2019 met bijlagen van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    In de brief van 9 juli 2018 aan verweerster heeft klager geschreven dat zijn persoonlijke faillissement op 15 februari 2014 is beëindigd en dat hij vanaf die datum weer “zelfstandig bevoegd” is. Klager heeft verweerster verzocht om hem “binnen 14 dagen na heden in het bezit te stellen van alle originele dossiers van alle zaken waarin [verweerster] [klager] in het verleden heeft bijgestaan”.

2.2    Op 10 juli 2018 heeft verweerster klager per brief laten weten dat haar kantoor niet meer in het bezit is van dossiers van klager. De dossiers zijn in verband met het faillissement overgedragen aan de curator. Verweerster heeft geschreven dat klager zich tot de curator kan wenden. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Voorts vernietigen wij dossiers na ommekomst van de door de Orde van Advocaten voorgeschreven bewaartermijn van 7 jaar. Voor zover in uw zaken nog restanten zouden zijn bewaard, is die termijn al erg lang verstreken. (…)”

2.3    Klager heeft bij brief van 16 juli 2018 gereageerd. Klager heeft geschreven dat “de verjaringstermijn voor het bewaren van dossiers” twintig jaar is. Klager heeft in dat verband gewezen op de handleiding “Archivering op het advocatenkantoor” van de Nederlandse Orde van Advocaten. Klager heeft opnieuw verzocht om overdracht van de dossiers. Klager heeft verder nog het volgende geschreven:

“(…) Voor zover mijn dossiers in verband met het faillissement zijn overgedragen aan mijn curator (…) kunt u volstaan met de door [de curator] getekende inventarislijsten van de dossiers welke door u aan hem zijn overgedragen. (…)”

2.4    Verweerster heeft bij brief van 19 juli 2018 gereageerd. Ze heeft geschreven dat, zakelijk weergegeven, zij geen grond ziet om haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Over de door klager gestelde verjaringstermijn heeft verweerster het volgende geschreven:

“(…) Uit het artikel waarnaar u verwijst (art. 310 van boek 3 BW) voert geenszins een algemene bewaartermijn voort van twintig jaar noch enige plicht daartoe van mij jegens u. Er is geen sprake van de daarin genoemde situatie. Van enigerlei aansprakelijkstelling jegens mij is in geen van uw zaken ooit sprake geweest. (…)”

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster, ondanks verzoeken van klager, niet vrijwillig is overgegaan tot afgifte van originele dossiers, dan wel tot afgifte van een door de curator ondertekende inventarislijst van de dossiers die door verweerster aan de curator zijn overgedragen van alle zaken waarin verweerster klager in het verleden heeft bijgestaan.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd. In verzet heeft verweerster haar verweer gehandhaafd. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr.  M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2019.