ECLI:NL:TADRSGR:2019:212 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-288/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2019:212 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-09-2019 |
Datum publicatie: | 06-11-2019 |
Zaaknummer(s): | 19-288/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft zich meermalen op zeer ongepaste wijze uitgelaten tegenover klager. Daarnaast heeft verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend ter hand genomen. Hoewel verweerder zich reeds vrijwillig heeft laten schrappen van het tableau, staat dit niet aan oplegging van een door de raad op te leggen maatregel in de weg. Schorsing voor de duur van twee weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 september 2019 in de zaak 19-288/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij klachtformulier van 1 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 3 mei 2019 aan de raad van 3 mei 2019 met kenmerk K230 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 6 mei 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 augustus 2019 in aanwezigheid van klager. Verweerder is zonder bericht afwezig.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft zich in februari 2018, op advies van zijn eerdere advocaat, tot verweerder gewend voor bijstand in een geschil tussen hem en de woningbouwvereniging.
2.2 Klager heeft zijn klacht over verweerder in augustus 2018 aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder voorgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft zich tegenover klager onprofessioneel gedragen door tijdens (telefonische) gesprekken opmerkingen te maken over de huidskleur en het lichaam van klager;
b) Verweerder heeft de zaak van klager onvoldoende voortvarend ter hand genomen en was (na enig moment) slecht bereikbaar voor klager.
3.2 Klager heeft het volgende aan zijn klacht ten grondslag gelegd. Op advies van zijn voormalig advocaat heeft klager zich tot verweerder gewend. Tijdens enkele contactmomenten met verweerder maakte verweerder seksistische opmerkingen die betrekking hadden op de huidskleur van klager en het feit dat klager fitness beoefent. Nadat klager verweerder hierop had aangesproken en te kennen had gegeven enkel over de voortgang van zijn zaak contact te willen hebben, was verweerder slecht bereikbaar voor klager: verweerder belde niet terug, noch heeft hij schriftelijk gereageerd naar aanleiding van de pogingen van klager om in contact te treden.
3.3 Ter zitting heeft klager toegelicht dat verweerder in elk geval tijdens twee contactmomenten seksistische opmerkingen jegens hem heeft gemaakt. Zo heeft op enig moment een gesprek tussen klager en verweerder op diens kantoor plaatsgevonden. Verweerder maakte toen opmerkingen die betrekking hadden op het (strakke) lichaam en de (mooie) huidskleur van klager. Ook heeft verweerder tijdens een telefoongesprek met klager gezegd dat hij wel met hem wilde gaan sporten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tijdens het onderzoek bij de deken volstaan met op te merken dat hij geen discriminerende teksten heeft gebezigd en dat hij wel bereikbaar was. Verweerder heeft bij de raad geen verweer gevoerd en is ter zitting niet verschenen.
5 BEOORDELING
5.1 Gelet op het klachtdossier en het verhandelde ter zitting overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft de klacht niet, althans onvoldoende, weersproken. Verweerder heeft de door hem volgens klager gebezigde bewoordingen niet weersproken en tegenover het verwijt van gebrekkige bereikbaarheid geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat hij – na verzoeken van klager - contact met klager heeft gezocht, laat staan dat uit enig stuk blijkt dat het juist klager was, die slecht bereikbaar was. Nu klager de verwijten die hij verweerder maakt ter zitting heeft bevestigd en nader heeft geconcretiseerd, terwijl verweerder kennelijk niet de behoefte heeft gevoeld om ter zitting verweer te voeren tegen de hem bekende beschuldigingen van klager, gaat de raad uit van de juistheid van de stellingen van klager.
5.2 De door verweerder gemaakte (seksistisch getinte) opmerkingen aan het adres van klager, zijn naar het oordeel van de raad mede in het licht van zijn beroepsuitoefening volstrekt onacceptabel. Voorts heeft verweerder gehandeld in strijd met de op hem rustende plicht om de zaak van klager voortvarend te behandelen. Daarmee heeft verweerder niet de zorg betracht die hij als advocaat had moeten betrachten en hij heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
6 MAATREGEL
6.1 De raad stelt vast dat verweerder zich reeds (sinds november 2018) vrijwillig heeft laten schrappen van het tableau. Dit gegeven staat evenwel niet aan oplegging van een door de raad op te leggen maatregel in de weg. Het is immers vaste rechtspraak dat ook als een advocaat als zodanig is gedefungeerd, een klacht tuchtrechtelijk kan worden behandeld en een maatregel kan worden opgelegd indien de verweten gedragingen dateren uit de periode dat hij nog actief was als advocaat.
6.2 Verweerder heeft zich meermalen op zeer ongepaste wijze uitgelaten tegenover klager. Daarnaast heeft verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend ter hand genomen.
6.3 De raad kan niet vaststellen of de verweten gedragingen (mede) hebben plaatsgehad na de tuchtrechtelijke beslissing cq. in de proeftijd van de bij beslissing van de raad van 28 mei 2018 (zaaksnummer 18-059/DH/DH), eerder aan verweerder opgelegde maatregel en proeftijd voor een vergelijkbare gedraging. De raad acht, los daarvan, in de onderhavige zaak de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager dient tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te gaan.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2019.