ECLI:NL:TADRSGR:2019:209 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-355/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:209
Datum uitspraak: 30-09-2019
Datum publicatie: 06-11-2019
Zaaknummer(s): 19-355/DH/DH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Geen overschrijding driejaarstermijn. Verweerder heeft taak als medebestuurder van een stichting derdengelden niet naar behoren uitgevoerd. Maatregel berisping. Proceskosten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 september 2019 in de zaak 19-355/DH/DH/d naar aanleiding van het bezwaar van:

klager

over

verweerder

gemachtigde: mr. De B.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 mei 2019 met kenmerk S084 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 27 mei 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een bezwaar ingediend over verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Verweerder werd op die zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het dekenbezwaar met bijlagen en de brief met bijlagen van 19 juni 2019 van de gemachtigde van verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder was samen met mr. W. bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor]. Sinds 7 december 2005 staat verweerder als (tweede) bestuurder van deze Stichting Derdengelden ingeschreven.

2.2    Uit een bankafschrift van 30 januari 2015 van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] volgt dat een bedrag van € 20.000,- is overgemaakt door [naam advocatenkantoor]. Op het bankafschrift staat als soort rekening vermeld “bestuur spaarrekening” en als omschrijving bij deze overboeking is vermeld: “3e gelden”.

2.3    Verweerder heeft medio 2015 [naam advocatenkantoor] verlaten.

2.4    Op 8 december 2017 is de (eerste) bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] mr. W. onverwachts overleden.

2.5    Bij e-mail van 16 oktober 2018 hebben de erven van mr. W. aan de stafjurist van de Haagse Orde, mr. H., onder meer het volgende geschreven:

    “Onze vader, mr. W., is onverwachts overleden op 8 december 2017. Als erven zijn wij op dit moment bezig met de afwikkeling van zijn zaken. Hieronder valt ook de afronding van zijn voormalige praktijk [naam advocatenkantoor], die hij samen met zijn partner en medebestuurder [verweerder] voerde tot 2015. ln de afwikkelingen van deze praktijk lopen wij tegen de volgende twee problemen aan:

1. De spaarrekening van de Stichting Derdengelden van [naam advocatenkantoor] is op dit moment geblokkeerd omdat mijn vader als bestuurder is weggevallen en twee bestuurders vereist zijn voor het gebruik van de rekening. Om een nieuwe bestuurder aan te stellen is het van belang duidelijkheid te hebben over de huidige financiële situatie en de herkomst van de bedragen op de rekening. ln het bijzonder gaat het om een bedrag van 20.000 euro waarvan wij de herkomst niet kunnen traceren.

Wij hebben tevergeefs geprobeerd dit bedrag terug te vinden op enkele afschriften van de [naam bank]. Om tot antwoorden te komen is het noodzakelijk dat hier gedetailleerder naar wordt gekeken. Omdat wij niet de bestuurders zijn, zijn wij hiertoe echter niet in staat. Ons inziens is dit de verantwoordelijkheid van de overgebleven bestuurder [verweerder].”

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

3.2    De deken verwijt verweerder dat hij als bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] geen toezicht heeft uitgeoefend op de betalingen die door en aan deze stichting werden gedaan. Hiermee heeft verweerder in strijd met artikelen 6.22 lid 8 en 6.23 lid 3 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) gehandeld.

4    VERWEER

4.1    Namens verweerder is allereerst aangevoerd dat de driejaarstermijn in de zin van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is verstreken, omdat de situatie waarop het bezwaar betrekking heeft al in 2013 bestond en ook op dat moment is geconstateerd. Immers, de deken was reeds in 2013 ermee bekend dat feitelijk sprake was van één bestuurder en in 2013 is het kantoor erop aangesproken dat niet werd gehandeld conform het twee handtekeningen-vereiste. Dit maakt dat het in 2019 ingediende bezwaar buiten de termijn van drie jaar is ingediend.

4.2    Hoewel gedurende de periode dat verweerder werkzaam was bij [naam advocatenkantoor] meerdere zaken niet goed zijn gegaan en het niet is gelukt om de herkomst van het geldbedrag van € 20.000,- te achterhalen, heeft verweerder niet opzettelijk gehandeld. In de tijd dat verweerder werkzaam was bij [naam advocatenkantoor] hield hij zich onder meer bezig met het personeel en was mr. W. belast met de financiële zaken, waaronder het beheer van de derdengelden. Vanwege die taakverdeling had verweerder geen inzage in en evenmin bemoeienis met (de administratie van) de derdengelden. Verweerder was dan ook niet in het bezit van een bankpas van deze rekening. Daar komt bij dat verweerder erop vertrouwde dat het betalingsverkeer aangaande de derdengeldrekening correct werd uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om daaraan te twijfelen. Verweerder heeft in 2015 [naam advocatenkantoor] verlaten en is met mr. W. gebrouilleerd geraakt. Daardoor is verweerder vergeten om zich als bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] uit te schrijven.

4.3    Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij, in het kader van de opgaveverplichting ingevolge de Centrale Controle Verordening (hierna: CCV-opgave) in welk verband de vraag wordt gesteld of de advocaat (tevens) bestuurder van een Stichting Derdengelden is en uit dien hoofde inzage neemt in de administratie van de Stichting, het door de secretaresse daartoe verstrekte en ingevulde formulier in vertrouwen heeft ondertekend.

5    BEOORDELING

5.1    Ten aanzien van de gestelde overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overweegt de raad als volgt. Anders dan waarvan verweerder lijkt uit te gaan is de grondslag voor het bezwaar dat verweerder zijn verantwoordingsplicht als bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] heeft veronachtzaamd en niet zozeer dat de wijze waarop het betalingsverkeer van de derdengelden bij [naam advocatenkantoor] werd uitgevoerd niet voldeed aan het twee handtekeningen-vereiste. Mr. W. is in 2017 overleden en verweerder is vanaf dat moment de enige bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] geworden. Vanaf het moment van overlijden van mr. W. is dus een nieuwe situatie ontstaan. De deken heeft van de in de klacht vermelde feiten in 2018 kennis gekregen. Dat maakt dat geen sprake is van overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. De raad zal de deken dan ook ontvangen in zijn bezwaar.

5.2    De raad stelt voorop dat het bezwaar betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van medebestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] en derhalve (ook) op zijn handelwijze in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Volgens artikel 46 Advocatenwet en de daarop gebaseerde jurisprudentie is dat handelen ook aan het tuchtrecht onderworpen indien een advocaat zich daarbij zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

5.3    In paragraaf 6.5 Voda zijn onder meer regels vastgelegd omtrent het bestuur van een stichting derdengelden en de eisen die aan een dergelijke stichting worden gesteld. Artikel 6.21 Voda bepaalt dat een advocaat een stichting derdengelden ter beschikking dient te hebben, die voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 6.22. Artikel 6.22 lid 8 Voda bepaalt dat de stichting in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, van wie er ten minste één advocaat is. Bestuurders zijn gezamenlijk bevoegd. De gezamenlijke uitoefening van deze bevoegdheid moet ook blijken uit de administratie van de opdrachten tot het overmaken van gelden en er moet sprake zijn van een dubbele elektronische autorisatie. Artikel 6.23 Voda bepaalt dat een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden, derdengelden onmiddellijk overmaakt aan de rechthebbende, zodra daartoe door of namens de behandelend advocaat opdracht is gegeven.

5.4    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder naar het oordeel van de raad zijn taak als medebestuurder van een stichting derdengelden, in welke hoedanigheid verweerder was belast met de uitoefening van toezicht en controle op het betalingsverkeer van derdengelden, niet althans niet naar behoren uitgevoerd. Daarmee heeft hij een van de kernwaarden – integriteit – geschonden. Vaststaat immers dat  verweerder sinds 2005, samen met mr. W., is ingeschreven als bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor]. Verder staat vast dat verweerder geen administratie of boekhouding van de stichting heeft kunnen overleggen, ook niet over de herkomst van het op de (spaarrekening van de) derdengeldenrekening gestorte geldbedrag van € 20.000,-. Verweerder heeft niet kunnen achterhalen wie de rechthebbende van dat geldbedrag is. De door verweerder gegeven verklaring dat hij vanwege de taakverdeling met mr. W. inzage noch bemoeienis heeft gehad met de (administratie en het beheer van de) derdengelden en erop vertrouwde dat het beheer naar behoren werd uitgevoerd, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van verweerder blijven. Ook de omstandigheid dat verweerder met mr. W. gebrouilleerd is geraakt ten gevolge waarvan hij is vergeten om zich als bestuurder uit te schrijven, disculpeert hem niet. Als bestuurder van de stichting dient verweerder immers te allen tijde rekening en verantwoording af te kunnen leggen over (ontvangen) derdengelden.

5.5    Uit het voorgaande volgt dat de raad het bezwaar van de deken gegrond verklaart.

6    MAATREGEL

6.1    Door zijn toezichthoudende en controlerende taak als bestuurder van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] te veronachtzamen heeft verweerder de kernwaarden van de advocatuur, in het bijzonder de kernwaarde integriteit, geschonden. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. Naar het oordeel van de raad kan, ondanks het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, niet worden volstaan met een lichtere maatregel dan een berisping.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten

    a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,-  kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2019.