ECLI:NL:TADRSGR:2019:180 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-191/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:180
Datum uitspraak: 12-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): 19-191/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Verweerder is, als advocaat van de wederpartij, zijn bevoegdheden te buiten gegaan door zich schuldig te maken aan huisvredebreuk of medeplichtigheid daaraan. Daarbij zijn spullen ontvreemdt. Verweerder heeft in het geheel geen besef van het kwalijke van zijn handelen. Dat is zorgwekkend en heeft tot gevolg dat de raad ondanks het feit dat verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, toch de maatregel van schorsing passend en geboden acht. Gelet op het gebrek aan inzicht ziet de raad aanleiding een gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen bij wijze van ‘stok achter de deur’. Schorsing voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 augustus 2019 in de zaak 19-191/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 september 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 maart 2019 met kenmerk K227 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 20 maart 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is in 2016 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote. Zij werd in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerder.

2.2 Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde de door de man na de echtscheiding bewoonde voormalige echtelijke woning. In de echtscheidingsbeschikking d.d. 27 mei 2016 is – voor zover van belang - overwogen dat partijen het er over eens zijn dat de voormalige echtelijke woning op zo kort mogelijke termijn dient te worden verkocht.

2.3 Bij verzoekschrift van 1 december 2017 heeft verweerder namens zijn cliënte, de ex-echtgenote van klager – voor zover van belang – de rechtbank verzocht haar te machtigen de woning te gelde te maken en te bepalen dat die volmacht mede omvat haar bevoegdheid om met de in te schakelen makelaar de woning te betreden ten einde potentiele kopers die het pand willen bezichtigen rond te leiden, ook tegen de wil van de man.

2.4 Klager heeft ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen verweer gevoerd tegen het verzoek van zijn ex-echtgenote.

2.5 Bij beschikking van 18 mei 2018 heeft de rechtbank Den Haag de ex-echtgenote van klager gemachtigd om de voormalige echtelijke woning te gelde te maken. Daarbij heeft de rechtbank bepaald “dat die volmacht mede omvat de bevoegdheid van de vrouw om met de in te schakelen makelaar de woning te betreden ten einde potentiele kopers rond te leiden die het pand willen bezichtigen, ook tegen de wil van de man”.

2.6 Wetend dat klager op dat moment wegens vakantie in het buitenland verbleef, heeft verweerder op 7 augustus 2018, tussen 17.00 en 18.00 uur, tezamen met zijn cliënte, vier familieleden van haar, de verkopend makelaar en een door verweerder meegevraagde slotenmaker, de voormalige echtelijke woning betreden. Twee bekenden pasten in het huis op de honden van klager.

2.7 Verweerder heeft aangebeld. Toen de deur werd open gedaan door de oppas toonde verweerder hem kort de beschikking van 18 mei 2018 en deelde mede dat er op last van de rechter mocht worden binnen getreden. Daarop zijn alle aanwezigen de woning binnengegaan.

2.8 De makelaar heeft een ronde door het huis gemaakt om de woning op te nemen. De slotenmaker heeft op verzoek van de ex-echtgenote diverse kastjes opengebroken en sloten verwijderd. De familieleden van de ex-echtgenote hebben ondertussen verschillende spullen uit het huis / de kastjes meegenomen. Na enige tijd arriveerde de door de oppassers gealarmeerde politie. De politie heeft vastgesteld dat de machtiging ontoereikend was voor de aanwezigheid van allen in de woning, er een situatie van huisvredebreuk aan de orde was, en iedereen gesommeerd de woning te verlaten, waaraan gevolg is gegeven.

2.9 Op 17 augustus 2018 is de woning andermaal bezocht door verweerder, tezamen met zijn cliënte, een fotograaf en de makelaar. Toen de deur op aanbellen niet werd opengedaan, heeft de makelaar een ladder tegen een openstaand raam gezet en is hij naar boven geklommen. De oppas bleek op bed te liggen en te slapen. Zij werd wakker en heeft alsnog toegang tot de woning gegeven.

2.10 Op 1 september 2018 heeft klager aangifte gedaan van huisvredebreuk op 7 augustus 2018 door – onder meer – verweerder .

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn bevoegdheden te buiten is gegaan, zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk of medeplichtigheid daaraan en spullen uit het huis van klager heeft ontvreemd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Voorts dient de advocaat zich zodanig te gedragen, dat het vertrouwen in de advocatuur, noch zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.

De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2 Klager verwijt verweerder tot twee maal toe zijn woning te zijn binnen getreden terwijl hij daartoe niet bevoegd was. De beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2018 gaf hem daartoe volgens klager niet de bevoegdheid.

5.3 Verweerder betwist dat en stelt dat de beschikking van 18 mei 2018 hem daartoe wel de bevoegdheid gaf en hij er bovendien geen gebruik van heeft hoeven maken omdat de oppas hem op 7 augustus 2018 vrijwillig toegang heeft verschaft. Wie er verder mee waren gekomen en in de woning aanwezig waren is volgens verweerder niet van belang, aangezien deze personen daar op uitnodiging van de ex-echtgenote van klager waren en hen de toegang niet is ontzegd. De woning is volgens verweerder door allen op eerste vordering daartoe verlaten. En met het tweede bezoek op 17 augustus 2018 was ook niets mis; ook toen is vrijwillig toegang verschaft.

5.4 De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. De beschikking van de rechtbank van 18 mei 2018 is niet mis te verstaan en geeft uitsluitend aan de ex-echtgenote de bevoegdheid om in het bijzijn van de verkopend makelaar de woning te betreden om potentiele kopers rond te leiden. Verweerder is noch verkopend makelaar noch potentieel koper. Hij was derhalve niet bevoegd de woning zonder toestemming van klager te betreden. Hetzelfde geldt voor de aanwezige slotenmaker en voor de familieleden van de ex-echtgenote van klager. Verweerder was daarvan op de hoogte.. Het enkele feit dat de oppas hem,de ex-echtgenote en alle anderen toestemming tot binnentreden heeft gegeven, disculpeert hem niet. De oppas deed dat immers pas nadat verweerder hem de beschikking van 18 mei 2018 kort had getoond met de – onjuiste - mededeling dat er een rechterlijke beslissing aan het bezoek ten grondslag lag. Verweerder heeft ten aanzien van deze handelwijze desgevraagd ter zitting bevestigd, dat hij blufpoker speelde en dat een volgende keer, in het belang van zijn cliënte, weer zou doen.

5.5 Naar het oordeel van de raad had het in de gegeven situatie op de weg van verweerder gelegen om in te grijpen toen de slotenmaker de sloten van de (kast)deuren opende en de familieleden van de ex-echtgenote van klager diverse spullen uit de woning meenamen. Het enkele mededelen aan alleen de ex-echtgenote – buiten gehoorafstand van de anderen - dat wat haar familieleden deden “niet mocht”, zoals verweerder heeft verklaard, was beslist onvoldoende.

5.6 Ook de gebeurtenissen van 17 augustus 2018 gaan, ook gelet op het feit dat verweerder door de politie op 7 augustus 2018 al gewezen was op strafbaar cq. onrechtmatig handelen, met het betreden van de woning een belangenbehartiging binnen de grenzen van hetgeen als tuchtrechtelijk is toegestaan ver te buiten en voor het gedrag van verweerder in dezen is ook overigens geen enkele rechtvaardiging voorhanden.

5.7 Alles overziend heeft verweerder met zijn optreden de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. De klacht is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft er ter zitting blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen volstrekt niet in te zien. Sterker nog, hij heeft desgevraagd te kennen gegeven om in het belang van zijn cliënte een volgende keer weer hetzelfde te zullen doen. Verweerder heeft derhalve in het geheel geen besef van het kwalijke van zijn handelen. Dat is zorgwekkend en heeft tot gevolg dat de raad ondanks het feit dat verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, toch de maatregel van schorsing passend en geboden acht. Gelet op het gebrek aan inzicht ziet de raad aanleiding een gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen bij wijze van ‘stok achter de deur’.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50 aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels , voorzitter, mrs. A. Schaberg en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019.