ECLI:NL:TADRARL:2019:323 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-451

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:323
Datum uitspraak: 30-10-2019
Datum publicatie: 19-02-2020
Zaaknummer(s): 19-451
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over eigen advocaat. De voorzitter is, gegeven het, voor klager gunstige, vonnis en de gemotiveerde toelichting van verweerder waarom hij geen reden zag om daartegen een rechtsmiddel in te stellen, van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2019

in de zaak 19-451

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 10 juli 2019 met kenmerk Z716989/MM/sd, door de raad ontvangen op 10 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met Nuon. Klager huurt een woning die door Nuon werd voorzien van stadsverwarming. Klager is principieel niet-gebruiker van warmte energie. Klager heeft op 21 maart 2010 de overeenkomst tot levering van warmte met Nuon opgezegd. Nuon heeft de levering van warmte daarop gestaakt, maar is na de opzegging het vastrecht steeds bij klager in rekening blijven brengen. Nuon heeft in dat verband een beroep gedaan op haar algemene voorwaarden waarin is bepaald dat de aansluiting eerst na van de eigenaar van de woning verkregen toestemming kan worden weggenomen, waarna geen vastrecht meer in rekening wordt gebracht.

1.2    Klager heeft over het in rekening brengen van het vastrecht een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Energie, die de klacht op 23 maart 2016 ongegrond heeft bevonden.

1.3    Klager heeft zich gewend tot verweerders kantoor met het verzoek om vernietiging van het bindend advies van de Geschillencommissie te vragen aan de rechtbank. De zaak is aanvankelijk behandeld door een kantoorgenoot van verweerder. Op enig moment heeft verweerder de behandeling van de zaak op zich genomen.

1.4    Bij vonnis d.d. 6 december 2017 heeft de rechtbank klagers vordering tot vernietiging van het bindend advies niet-ontvankelijk verklaard wegens het verstrijken van de daarvoor geldende termijn van twee maanden. Klagers  vordering tot nietigverklaring is wel toegewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een onredelijk beding in de algemene voorwaarden, hetgeen de Geschillencommissie had verzuimd te toetsen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat klager de overeenkomst met Nuon rechtsgeldig heeft opgezegd en geoordeeld dat Nuon het onverschuldigd betaalde vastrecht aan klager diende terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

1.5    Nuon wenste vervolgens de toevoer voor warmtelevering in de woning van klager af te sluiten, maar klager heeft geweigerd hieraan medewerking te verlenen en heeft geweigerd de monteur van Nuon toegang tot zijn woning te verlenen. Bij e-mail d.d. 30 januari 2018 heeft klager verweerder gevraagd om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 6 december 2017.

1.6    Bij e-mail d.d. 5 februari 2018 heeft verweerder aan klager bericht dat hij geen hoger beroep zou instellen omdat, voor zover de renteberekening niet correct tot stand was gekomen, het slechts om “enkele tientjes” zou gaan. Voorts heeft verweerder aan klager medegedeeld dat naar zijn mening Nuon in haar recht staat indien zij in de woning van klager de aansluiting wil wegnemen, terwijl het wegnemen van de aansluiting ook geen onderwerp van geschil was dat aan de rechtbank was voorgelegd.

1.7    Klager en verweerder hebben verder gecorrespondeerd over het al dan niet instellen van hoger beroep. Verweerder heeft zijn standpunt en adviezen aan klager gehandhaafd en heeft klager erop gewezen dat hij zich tot een andere advocaat kon wenden. Verweerder heeft klager tot slot geadviseerd om medewerking te verlenen aan het wegnemen van de aansluiting door Nuon, die klager een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht had gesteld indien hij de monteurs de toegang tot zijn woning zou blijven weigeren.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 6 december 2017 van de rechtbank Midden-Nederland.

3    VERWEER

3.1    De klacht is ongegrond. Met het vonnis van 6 december 2017 was een heel mooi resultaat bereikt voor klager. Per e-mail d.d. 5 februari 2018 heeft verweerder uitgebreid en gemotiveerd aan klager uitgelegd dat en waarom hij geen hoger beroep zou instellen.

3.2    Er was geen aanleiding om hoger beroep in te stellen. Klager meende dat bij de toewijzing van de wettelijke rente was uitgegaan van een verkeerde aanvangsdatum, maar het verschil betrof slechts enkele tientjes en de mogelijke baten stonden dus niet in verhouding tot de met het instellen van hoger beroep gemoeide kosten. Dat Nuon de warmtetoevoer ook feitelijk in de woning wilde afsluiten was voorts een voorzienbaar gevolg en was in de procedure ook geen onderwerp van geschil geweest. Verweerders kantoorgenoot had immers in de procedure namens klager schriftelijk het standpunt ingenomen dat Nuon uiteraard na de beëindiging van het contract de aansluiting kon afsluiten. Verweerders heeft gewetensbezwaren tegen het terugkomen op dat standpunt. De stukken zijn in nauw overleg met klager opgesteld en steeds ter goedkeuring aan hem voorgelegd. Klager zou over het afsluiten van de aansluiting een afzonderlijke procedure kunnen voeren maar verweerder ziet niets in een dergelijke procedure en hij is ook niet verplicht om een opdracht van klager te aanvaarden als hij daar niet achter staat.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de procedure bij de rechtbank met het vonnis d.d. 6 december 2017 succesvol voor klager is geëindigd. Immers, de kantonrechter heeft voor recht verklaard dat klager de overeenkomst met Nuon op 21 maart 2010 rechtsgeldig heeft opgezegd en dat het door klager aan Nuon betaalde vastrecht als onverschuldigd moest worden terugbetaald, vermeerderd met wettelijke rente.

4.2    Klager verwijt verweerder dat deze geen hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis. De voorzitter overweegt dat klagers veronderstelling, dat verweerder dient te doen wat klager hem opdraagt, onjuist is. Gedragsregel  14 lid 1 (gedragsregel 9 lid 1 oud/ 1992) bepaalt dat de advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en dat hij zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. De advocaat heeft bij de behandeling van de zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend.

4.3    Verweerder heeft tijdig en gemotiveerd uiteengezet waarom hij geen reden zag om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis. Verweerder heeft in dat verband gemotiveerd gesteld dat het bedrag ter zake de wettelijke rente waarop klager meende nog aanspraak te kunnen maken zo laag was dat dat het instellen van hoger beroep niet rechtvaardigde, omdat de kosten van het instellen van hoger beroep de mogelijke baten zouden overstijgen. Ook overigens heeft verweerder tijdig en gemotiveerd aangegeven aan klager dat hij geen hoger beroep zal instellen maar dat klager zich ten aanzien van het wegnemen van de aansluiting tot een andere advocaat kan wenden.

4.4    De voorzitter is, gegeven het, voor klager gunstige, vonnis en de gemotiveerde toelichting van verweerder waarom hij geen reden zag om daartegen een rechtsmiddel in te stellen, van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis.

4.5    Indien klager zich niet met de bevindingen en het gegeven advies van verweerder kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen verweerder klager ook heeft geadviseerd.

4.6    De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet. kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg als griffier op 30 oktober 2019.

griffier                                                                         voorzitter