ECLI:NL:TADRARL:2019:310 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-471

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:310
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 12-02-2020
Zaaknummer(s): 19-471
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft opgetreden voor de ex-partner van klager in een familiegeschil. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster gelet op de overgelegde correspondentie niet in strijd met Regel 6 lid 2 (Gedragsregels 2018) gehandeld door een procedure tegen klager te starten. Daarnaast mocht verweerster in de procedure de partijdige standpunten innemen namens haar cliënte zonder dat is gebleken dat sprake is geweest van onjuiste informatie. Het is aan de civiele rechter om daarover te oordelen. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2019

in de zaak 19-471

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 17 juli 2019 met kenmerk Z795001/MV/sd door de raad ontvangen op 17 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster is de advocaat van klagers ex-echtgenote, hierna: ‘de vrouw”. Klager en de vrouw hebben een minderjarige dochter.

1.2    De vrouw werd aanvankelijk bijgestaan door een andere advocaat, mr. G. Mr. G heeft klager bij brief d.d. 25 september 2018 verzocht om binnen 10 dagen inzage te geven in zijn financiële stukken, teneinde de behoefte en draagkracht te kunnen bepalen, in verband met de door de vrouw gewenste betaling door klager van kinderalimentatie. Bij e mail van 27 september 2018 heeft klager mr. G bericht dat hij niet zou ingaan op het verzoek van mr. G. Bij e-mail d.d. 28 september 2018 heeft mr. G het verzoek herhaald en bij e-mail van diezelfde dag heeft klager herhaald dat hij niet aan het verzoek zou voldoen.

1.3    De vrouw heeft zich vervolgens gewend tot verweerster, die de behandeling van de zaak van mr. G heeft overgenomen.

1.4    Bij brief d.d. 7 januari 2019 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Zoals [mr. G] u eerder ook al geschreven heeft, wenst cliënte met u een door u aan haar te betalen bedrag aan kinderalimentatie overeen te komen. Het heeft de voorkeur van cliënte om dit in onderling overleg met u te regelen zodat een procedure bij de Rechtbank voorkomen kan worden.

Om te kunnen berekenen wat een redelijk bedrag aan kinderalimentatie is, verzoek ik u mij uw financiële stukken toe te zenden, zoals [mr. G] die ook al bij u heeft opgevraagd. Graag zie ik deze stukken binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief tegemoet.

In het geval ik de gevraagde stukken niet van u ontvang dan wel het niet lukt om in onderling overleg tot overeenstemming te komen, zal ik een verzoekschrift vaststelling kinderalimentatie indienen bij de Rechtbank.”

1.5    Op 11 en 12 januari 2019 heeft klager e-mailberichten gestuurd aan de vrouw, met een c.c. aan verweerster.

1.6    Bij brief d.d. 14 februari 2019 heeft verweerster aan klager een kopie toegestuurd van het diezelfde dag door haar bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie.

1.7    Op 20 februari 2019 heeft klager middels een webformulier met bijlagen bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager rauwelijks in rechte te betrekken en daarbij voorbij te gaan aan door hem eerder gegeven reactie en correspondentie;

b)    zich te bedienen van evident onjuiste informatie.

Toelichting

Ad klachtonderdeel a)

2.2    Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat zij van klager geen reactie heeft ontvangen. Verweerster gaat daarmee voorbij aan de e-mailberichten die klager in reactie op verweersters eerste brief heeft verzonden aan de vrouw, met een cc aan verweerster. Ook heeft klager geprobeerd om verweerster te bellen, maar de telefoon werd niet opgenomen. Voor klager was niet duidelijk welke financiële stukken hij ter inzage moest geven.

Ad klachtonderdeel b)

2.3    Verweerster heeft feitelijk onjuiste stellingen geponeerd in de procedure. De stelling over het tijdstip van het eindigen van de relatie tussen klager en de vrouw klopte niet. Ook heeft verweerster ten onrechte gesteld dat de omgang in goed onderling overleg plaatsvond en dat de vrouw had geprobeerd om met klager in onderling overleg tot afspraken te komen.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Dit klachtonderdeel is ongegrond. Op het verzoek d.d. 25 september 2018 van verweersters voorganger mr. G heeft klager bij e-mail d.d. 27 september 2018 gereageerd niet te zullen voldoen aan dat verzoek. Voorts verwijst verweerster naar de e mailcorrespondentie d.d. 28 september 2018. Klager heeft in reactie op verweersters brief d.d. 7 januari 2019 wel een e-mail aan de vrouw gestuurd, maar daarmee heeft hij niet voldaan aan het verzoek om financiële stukken aan te leveren. Als klager niet duidelijk was om welke stukken het ging, had hij dat kunnen vragen, maar dat heeft hij niet gedaan. Omdat sinds het eerste verzoek van mr. G ruim vier maanden waren verstreken en de vrouw niet langer wilde wachten, heeft zij verweerster verzocht om een verzoek tot vaststelling kinderalimentatie in te dienen bij de rechtbank. 

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerster is afgegaan op de door haar cliënte verschafte informatie en dat stond haar vrij.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

Klachtonderdeel a)

4.2    Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat een advocaat gehouden is om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van behandeling van een zaak.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat verweerster niet in strijd met het bepaalde en de strekking van gedragsregel 6 lid 2 heeft gehandeld. Immers, nadat klager reeds tweemaal vergeefs door mr. G was verzocht om in verband met de berekening van de door hem te betalen kinderalimentatie inzage te verschaffen in zijn financiële gegevens, heeft verweerster klager bij brief d.d. 7 januari 2019 nogmaals verzocht om inzage in zijn financiële stukken, waarbij hem expliciet een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht werd gesteld indien hij medewerking zou weigeren. Verweerster heeft op haar schriftelijke verzoek geen reactie van klager ontvangen. Klager heeft weliswaar op 11 en 12 januari 2019 e mailberichten gestuurd aan de vrouw, met een cc aan verweerster, maar met die e mailberichten heeft klager niet voldaan aan het door verweerster geformuleerde verzoek om inzage in zijn financiële stukken te verschaffen teneinde de kinderalimentatie te kunnen berekenen.

4.4    Verweerster mocht concluderen dat klager niet voornemens was om in der minne zijn medewerking te verlenen en het stond verweerster dan ook vrij om in het belang van haar cliënte een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. Van het rauwelijks jegens klager opstarten van een gerechtelijke procedure is geen sprake geweest. Het eerste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    De voorzitter stelt vast dat tussen klager en de cliënte van verweerster een gerechtelijke procedure aanhangig is (geweest). Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die verweerster namens haar cliënte heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar optreden.  In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte stond het verweerster vrij om namens haar cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënte aan haar verstrekte informatie.

4.6    De door verweerster verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de cliënte van verweerster verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerster de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over het geschilpunt, te weten de te betalen kinderalimentatie. Ook het tweede klachtonderdeel is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. Zweers, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier op 16 december 2019.

griffier                                              voorzitter