ECLI:NL:TADRARL:2019:306 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-363

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:306
Datum uitspraak: 02-08-2019
Datum publicatie: 12-02-2020
Zaaknummer(s): 19-363
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Dat verweerster niet de zorg heeft betracht die van haar als redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht is de voorzitter niet gebleken. Verweerster heeft in haar pleitnota het standpunt van klager uitvoerig uiteengezet. Het is niet ongebruikelijk dat waar vragen van de rechter betrekking hebben op feiten, de beantwoording van die vragen door de advocaat  aan de cliënt wordt overgelaten. Voldoende informatie over risico en mogelijke kosten van een procedure. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2019

in de zaak 19-363

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Overijssel van 6 juni 2019 met kenmerk 51/19/015, door de raad ontvangen op 11 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klager bijgestaan in een drietal zaken, een tegen OCW, een tegen C en een tegen P. Klager maakte in alle zaken aanspraak op vergoeding van schade die hij als gevolg van onrechtmatig handelen – verboden onderscheid wegens leeftijd – had geleden.

1.2    Verweerster heeft klager in de zaak tegen OCW bij brief van 21 februari 2018  geïnformeerd over het verloop van een procedure, de kosten van een procedure en de kans van slagen van een procedure. Zij verzocht klager haar te informeren of hij een procedure wenste te starten. Hiertoe was op 23 februari 2018 een telefonisch overleg gepland.

1.3    Op 26 februari 2018 heeft verweerster in de zaak van klager tegen C een opdrachtbevestiging toegezonden. Zij schreef onder meer het volgende:

“Ik zal in deze zaak dezelfde werkzaamheden verrichten als in de zaak tegen de minister van OCW. Dat betekent dat ik allereerst een brief aan C. zal toesturen waarin aanspraak wordt gemaakt op de door u geleden schade. Vervolgens zullen wij aan de hand van de reactie van C gezamenlijk de verdere stappen bepalen.”

1.4    In de zaak tegen C heeft op 21 januari 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De rechtbank heeft bij vonnis van 4 maart 2019 de vorderingen van klager tegen C afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten van € 4.098,00. De rechtbank oordeelde dat klager door C was afgewezen voor het trainee-ship in verband met het feit dat hij teveel IT werkervaring had en dat niet gebleken was dat bij de afwijzing van de sollicitatie van klager sprake is geweest van (indirect) onderscheid op grond van leeftijd. In de zaak tegen P zou op 11 februari 2019 een zitting plaatsvinden, maar er werd tussen partijen een schikking getroffen voor een bedrag van € 3.000,-. 

1.5    Bij brieven van 9 en 19 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6    Op 27 februari 2019 is door P een bedrag van  € 3.000,- voldaan op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster, welk bedrag op 28 februari 2019 is overgemaakt op de rekening van klager.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster jegens klager niet die zorg heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

2.2    Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht. Verweerster was ter zitting op 21 januari 2019 onvoorbereid en beschikte over onvoldoende kennis en vaardigheden. Verweerster heeft verwezen naar een vele pagina’s tellend proefschrift, zonder dit vooraf aan de rechter over te leggen, zodat de rechter daarvan geen kennis had kunnen nemen. Verweerster reageerde na de voordracht van haar pleitnota passief en defensief. Zij was verongelijkt en had een gebrek aan sociale vaardigheden. Verweerster heeft de beantwoording van vragen van de rechter over zijn IT werkervaring aan klager zelf overgelaten.  

2.3    Verweerster heeft klager in de zaak tegen C onvoldoende gewezen op de risico’s van een proceskostenveroordeling bij verlies van de procedure. Dat verweerster dat in het verleden in een andere zaak wel heeft gedaan doet niet ter zake. Verweerster heeft desgevraagd een bedrag van € 2.000,- als indicatie genoemd, in geval de rechter toch anders zou oordelen dan het CRM, maar nooit gewezen op de liquidatietarieven zoals te vinden op internet en de daaruit volgende invloed van de hoogte van het belang op de hoogte van de proceskostenveroordeling. Verweerster wilde koste wat het kost zitting op 21 januari 2019 en wilde ook de zitting in de zaak tegen P per sé doorgang laten vinden en verzette zich heftig tegen het doen van een schikkingsvoorstel door P. Zij deed zelfs een poging om een bedrag van meer dan € 5.000,- te eisen en na acceptatie door P van een bedrag van € 3.000,- wilde zij een hoger bedrag eisen.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ontvankelijkheid

3.2    Klager maakt misbruik van het tucht(proces)recht omdat hij

1)    het gebruikt als pressiemiddel,

2)    zijn klacht baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben en

3)    niet te goeder trouw is.

Op grond van het bovenstaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Inhoudelijk

3.3    Verweerster heeft  ter voorbereiding op de zitting van 21 januari 2019 de stukken uitvoerig bestudeerd, op 9 januari 2019 een bespreking met  klager gevoerd , een pleitnota opgesteld, de pleitnota telefonisch met klager besproken, de pleitnota aangepast, telefonisch overleg met klager gevoerd en de dag voor de zitting jurisprudentie en literatuur bestudeerd. In totaal is 12 uur en 48 minuten aan de voorbereiding van de zitting besteed. Verweerster heeft het proefschrift niet vooraf ingediend, omdat dit literatuur betreft en dit niet als productie hoeft te worden ingebracht.

3.4    Verweerster betwist de stellingen van klager betreffende haar gedrag ter zitting. Verweerster heeft vragen van de rechter ter zitting door klager laten beantwoorden, omdat de vragen betrekking hadden op feiten - IT werkervaring - en verweerster deze vragen niet goed kon beantwoorden. Klager had tegen verweerster gezegd dat hij geen inhoudelijke IT werkervaring had en dat had verweerster in haar pleitnota opgenomen. Feitelijke vragen over dat onderwerp dienden door klager te worden beantwoord.

3.5    De rechter heeft klager ter zitting laten weten dat hij er rekening mee diende te houden dat zijn vorderingen zouden worden afgewezen. De reden waarom de vorderingen van klager zijn afgewezen is omdat hij blijkens zijn CV te veel IT werkervaring zou hebben en niet omdat verweerster de zaak ter zitting zou hebben “verpest”.

3.6    Verweerster heeft klager in haar brief van 21 februari 2018 expliciet gewezen op de risico’s van een veroordeling in de proceskosten bij verlies van een procedure en de consequenties daarvan. Zij heeft onder het kopje “de kosten van een procedure” uitgelegd hoe het liquidatietarief werkt. De zaak tegen C is opgestart vlak na de brief van 21 februari 2018. Het betrof eenzelfde soort procedure die qua proceskostenveroordeling ook gelijk was. Dit was klager bekend. Verweerster heeft hem hier alleen niet nog eens schriftelijk op gewezen. Klager was hiermee al bekend. Verweerster heeft het wel telefonisch met klager besproken. Verweerster heeft niet een bedrag van € 2.000,- genoemd.  Dat kan ook niet want alleen al het griffierecht bedroeg bijna dat bedrag.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter volgt verweerster niet in haar verweer dat de klacht (kennelijk) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens misbruik van het tucht(proces)recht door klager. Het staat klager vrij om een klacht over het handelen van verweerster in te dienen. Dat klager het verloop van de zaken en de rol van verweerster daarin anders ziet dan verweerster betekent niet dat klager ter zake geen klachtrecht  zou toekomen. De voorzitter ziet geen aanleiding om de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren.

4.2    De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster aan klager. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline heeft de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van bovenvermelde uitgangspunten beoordelen.

4.3    Op grond van de aan de raad overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster jegens klager niet die zorg heeft betracht die van haar als redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, noch bewijs daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat de bijstand van verweerster ter zitting op 21 januari 2019 ondermaats is geweest. Verweerster heeft in haar pleitnota het standpunt van klager uitvoerig uiteengezet. Het is niet ongebruikelijk dat waar vragen van de rechter betrekking hebben op feiten, de beantwoording van die vragen door de advocaat  aan de cliënt wordt overgelaten. Ook overigens is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster jegens klager niet die zorg heeft betracht die van haar als redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht.

4.4    De voorzitter volgt klager evenmin in zijn verwijt dat klaagster hem onvoldoende heeft geïnformeerd over het risico en de mogelijke kosten van een procedure. Vast staat dat verweerster klager voordat zij de procedure tegen C aanving, reeds bijstond in een andere procedure in een vergelijkbare zaak. Verweerster heeft klager in deze zaak bij brief van 21 februari 2018, kort voordat zij de procedure in de zaak tegen C aanving, uitvoerig geïnformeerd over de risico’s en de kosten, waaronder de liquidatietarieven, van een procedure. Hoewel verweerster er verstandig aan had gedaan dit te herhalen in de opdrachtbevestiging van 26 februari 2018 in de zaak tegen C, valt haar, nu zij klager enkele dagen daarvoor op de risico’s en kosten in een vergelijkbare zaak had gewezen en zij klager daarmee bekend mocht veronderstellen, tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Verweerster heeft bovendien in de opdrachtbevestiging van 26 februari 2018 in de zaak tegen C uitdrukkelijk verwezen naar de zaak tegen OCW, in welke zaak klager kort daarvoor over de kosten en de risico’s van een procedure was geïnformeerd.

4.5    De voorzitter zal de klacht op grond van het bovenstaande met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier op 2 augustus 2019.

griffier                                                           voorzitter