ECLI:NL:TADRARL:2019:304 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-303

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:304
Datum uitspraak: 26-08-2019
Datum publicatie: 12-02-2020
Zaaknummer(s): 19-303
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Op de klacht van klager over de weigering om een toevoeging aan te vragen is tuchtrechtelijk eerder beslist, zodat dit klachtonderdeel ex art. 47b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk is (ne bis in idembeginsel). De andere klachten zijn verjaard of klager heeft daarbij geen eigen belang en daarmee (kennelijk) niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2019

in de zaak 19-303

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Nederland van 15 mei 2019, met kenmerk 2018 KNN172/742279, door de raad ontvangen op 15 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil betreffende de (fiscale) jaarrekening van de onderneming van klager. Klager heeft in deze zaak eerder een klacht ingediend over verweerder, bij de raad bekend onder nummer 18-390/AL/NN. Klager heeft in deze zaak onder meer de volgende klacht ingediend:

“klachtonderdeel a  Verweerder heeft klager ten onrechte op betalende basis bijgestaan. Verweerder had een toevoeging moeten aanvragen, maar heeft dat niet gedaan, omdat het volgens hem een zakelijk geschil betrof waarvoor geen toevoeging wordt verstrekt.”

Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 2 juli 2018 overwogen dat verweerder op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de beslissing van de raad tot ongegrondverklaring van klachtonderdeel a) bekrachtigd.

1.2    Verweerder heeft klager ook bijgestaan in een zaak tegen Automotive W. Verweerder heeft in deze zaak op 13 mei 2015 een declaratie met urenspecificatie aan klager toegezonden.

1.3    Bij brief van 1 december 2018  heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder heeft geweigerd het recht van klager op gefinancierde rechtsbijstand door de Raad van Rechtsbijstand te laten toetsen;

b)    verweerder in zijn declaratie d.d. 13 mei 2015 in de zaak van klager tegen W

-     werkzaamheden heeft gedeclareerd die onder de aan de echtgenote van klager verleende toevoeging vielen;

-     werkzaamheden heeft gedeclareerd, waarvoor klager geen toestemming had verleend. Klager had verweerder immers begin 2014 een onderhandelingsverbod had opgelegd. Verweerder is ondanks dit onderhandelingsverbod doorgegaan met het maandelijks sturen van facturen voor door hem uitgevoerde werkzaamheden in dit dossier in ruste;

c)    verweerder ten onrechte is gestopt met de werkzaamheden ten behoeve van de echtgenote van klager voordat de opdracht d.d. 11 februari 2015 was voltooid.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand niet laten beoordelen of klager al dan niet voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen, omdat klager niet bereid was de klacht in te trekken. De klacht is vervolgens door de tuchtrechter in eerste aanleg en in hoger beroep behandeld. Het Hof van Discipline heeft geoordeeld dat verweerder niet tuchtrechtelijk heeft gehandeld door geen toevoeging aan te vragen. Dit klachtonderdeel is hiermee afgehandeld. Klager kan hierover niet opnieuw klagen.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    De klacht dat verweerder bij de behandeling van het toevoegingsdossier van de echtgenote van klager heeft gedeclareerd in de zaak van klager is te laat ingediend. Verweerder heeft bij brief van 13 mei 2015 gereageerd op vragen van klager van 17 april 2015. Klager is daarop niet meer teruggekomen. Hij dient de klacht in nadat drie jaren zijn verstreken. Het verwijt dat verweerder werkzaamheden in rekening heeft gebracht waarvoor een toevoeging was afgegeven is onjuist. Na afgifte van de toevoeging is er geen betaalde tijd meer geschreven voor werkzaamheden waarvoor de toevoeging was afgegeven. De klacht dat verweerder in strijd met een door klager opgelegd onderhandelingsverbod heeft gehandeld en die werkzaamheden ten onrechte heeft gefactureerd is eveneens te laat ingediend. Het betreft werkzaamheden in 2013 en 2014. De laatste factuur dateert van 1 september 2015. Deze is zonder protest behouden. Verweerder is overigens geen onderhandelingsverbod bekend. Hij zou dit ook niet hebben geaccepteerd.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    Verweerder is in de zaak van de echtgenote van klager niet voortijdig gestopt met zijn werkzaamheden. Verweerder heeft enkel aan klager geschreven dat wat de rechten en aflossingen van zijn echtgenote betrof, de belastingvrije voet was bepaald. Klager diende gegevens te verstrekken voor de herberekening van de belastingvrije voet van zijn echtgenote. Klager zou deze gegevens aan de deurwaarder verstrekken, maar heeft in plaats daarvan een klacht tegen de deurwaarder een klacht ingediend, om zo van de belastingvrije voet af te komen. Verweerder heeft toen pas op de plaats gemaakt. In de klachtprocedure is een schikking bereikt en is het onder de echtgenote van klaagster gelegde beslag doorgehaald, waarna verweerder het dossier heeft gesloten.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd het recht op gefinancierde rechtsbijstand te laten toetsen door de Raad voor Rechtsbijstand. De voorzitter stelt vast dat dit onderdeel van de klacht reeds naar voren is gebracht en beoordeeld in klachtprocedure 17-390/AL/NN, waarop bij beslissing d.d. 2 juli 2018 door de tuchtrechter in hoogste instantie is beslist. Ingevolge het bepaalde in artikel 47 b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Nu door het Hof van Discipline op 2 juli 2018 een onherroepelijke eindbeslissing is genomen over dit onderdeel van de klacht kan dit klachtonderdeel niet opnieuw aan de tuchtrechter worden voorgelegd en zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht met toepassing van artikel 46 j juncto 47 b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op werkzaamheden van verweerder in 2013 en 2014 en de daarmee samenhangende declaratie van 13 mei 2015. Nu klager zich pas op 1 december 2018 met een klacht hierover tot de deken heeft gewend zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren nu de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Klachtonderdeel c) heeft betrekking op een zaak die verweerder voor de echtgenote van klager in behandeling heeft gehad. De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Aangezien dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op een zaak van de echtgenote van klager heeft klager hierbij geen eigen belang. De voorzitter zal klager daarom met inachtneming van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46 j juncto artikel 47 b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 26 augustus 2019           

griffier                                                 voorzitter