ECLI:NL:TADRARL:2019:301 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-763

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:301
Datum uitspraak: 03-04-2019
Datum publicatie: 05-02-2020
Zaaknummer(s): 17-763
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De deken in Gelderland mocht ervoor kiezen om de klachtzaken van klaagster op te splitsen zoals door hem gedaan. Op basis van de later door de twee dekens voorgelegde zaken in de vier klachtzaken van klaagster, heeft de voorzitter aanleiding gezien om drie uitspraken te maken, waarbij de klachtzaken 17-765 en 17-766 in één beslissing zijn gedaan. De raad is aan het verzoek van klaagster tot gevoegde behandeling van de vier zaken tijdens de zittingen tegemoet gekomen, maar ziet evenmin aanleiding om de vier zaken als een klachtzaak te beoordelen wegens de onderlinge verschillen tussen de aan verweerders gemaakte verwijten. De oordelen van de voorzitter zijn ook overigens niet onbegrijpelijk, waarbij het bewijsaanbod in het tuchtrecht mocht worden gepasseerd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 april 2019

in de zaak 17-763

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 november 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 maart 2017, aangevuld bij brief van 17 maart 2017, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 september 2017 met kenmerk K17/19, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 29 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 29 november 2017 verzonden aan partijen.

1.4    Bij brief van 18 december 2017, door de raad ontvangen op 19 december 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Bij de raad zijn nog drie klachten van klaagster aanhangig, tegen andere verweerders, met zaaknummers 17-764, 17-765 en 17-766. In de voorzittersbeslissing van 29 november 2017 is in klachtzaak 17-764 de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. In de voorzittersbeslissing van 6 december 2017 zijn de klachten in de klachtzaken 17-765 en 17-766 deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond geoordeeld. Klaagster heeft tegen deze voorzittersbeslissingen in een gezamenlijk verzetschrift, gelijktijdig met haar verzet tegen de onderhavige klachtzaak, op 18 december 2017 verzet ingesteld.

1.6    Op verzoek van klaagster en wegens de onderlinge samenhang van de vier klachtzaken van klaagster heeft de raad het verzet tegen de vier hiervoor genoemde voorzittersbeslissingen gezamenlijk behandeld ter zitting van 18 mei 2018.

1.7    Ter zitting van 18 mei 2018 heeft klaagster een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden in de samenstelling van de raad van 18 mei 2018, de mrs. W.H. Kesler, G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil.

1.8    Bij beslissing van 9 juli 2018 heeft de wrakingskamer van de raad van discipline Arnhem Leeuwarden het verzoek van klaagster tot wraking afgewezen.

1.9    Daarna zijn de vier verzetten, met instemming van partijen, opnieuw gezamenlijk behandeld tijdens de voortgezette zitting van de raad van 7 december 2018. Daarbij waren namens klaagster mevrouw [naam] aanwezig, vergezeld door de heer [naam]. De verweerders in de klachtzaken 17-763, 17-764 en 17-766 zijn verschenen. Verweerder in klachtzaak 17-765 is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. De verweerders in de klachtzaken 17-765 en 17-766 zijn ter zitting bijgestaan door hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de pleitaantekeningen namens klaagster en van de gemachtigde van verweerders in de klachtzaken 17-765 en 17-766 gehecht. 

1.10    In de vier verzetzaken van klaagster worden heden aparte beslissingen gegeven.

1.11    De raad heeft in de onderhavige zaak kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van het verzetschrift van klaagster van 18 december 2017, het proces-verbaal van de verzetzitting van 18 mei 2018 en van de beslissing van de wrakingskamer van 9 juli 2018.

2    FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

3    VERZET EN VERWEER

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    ten onrechte heeft de voorzitter de vier klachtzaken van klaagster (18-763 tot en met 18-766) wegens hun verknochtheid door hetzelfde feitencomplex niet als één klachtzaak beoordeeld, en daarmee de splitsing die de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland in de vier klachtzaken - ten onrechte -  heeft aangebracht, ongedaan gemaakt. Deze wijze van behandelen is in procedureel opzicht voor klaagster buitengemeen onoverzichtelijk geworden, waardoor klaagster wordt benadeeld;

b)    hetgeen de voorzitter in rechtsoverweging 4.3 heeft overwogen kan geen stand houden, aangezien 1) klaagster (ook) in deze klachtzaak in het voortraject bij de deken een nadrukkelijk gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, dat ten onrechte door de voorzitter is gepasseerd, en 2) de voorzitter alleen al op basis van de evidente feiten en omstandigheden in het dossier had dienen te beslissen dat klaagster lange tijd cliënt van verweerders in de zaken 17-763 en 17-764 is geweest;

c)    onbegrijpelijk is dat de voorzitter heeft geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht van een advocaat niet dusdanig absoluut is dat de naam van klaagster niet (openlijk) mocht worden vermeld, onder meer in de beslagstukken, waarbij voor eenieder bij vermelding van ‘[naam]’ duidelijk was dat aan klaagster werd gerefereerd, en op declaraties;

d)    ten onrechte heeft de voorzitter bij de overige klachtonderdelen geen recht gedaan aan de ernst van de situatie en de stellingen van klaagster ongemotiveerd terzijde geschoven, terwijl aan de valse verklaringen van verweerders in de klachtzaken 17-763 en 17-764 en hun onrechtmatige wraakacties wel waarde is toegekend.

3.2    Het gemotiveerde verweer van verweerder ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft ter zitting zijn verweer tegen de klacht van klaagster gehandhaafd. Daarnaast betwist hij dat hij met klaagster heeft besproken wat zij hem verwijt. Volgens verweerder voert de notaris waarnaar klaagster verwijst een eigen notarispraktijk binnen het kantoor en is dat geheel gescheiden van de advocatenpraktijk. Of klaagster een cliëntrelatie met de notaris heeft gehad, weet verweerder niet en daar gaat hij niet over. Aan de ingeschakelde advocaten door hun kantoor, verweerders in de klachtzaken 17-765 en 17-766, hebben hij en verweerder in 17-764 informatie over de zaak verstrekt zoals door hun in de administratie aangetroffen. Andere door klaagster beweerde stukken zijn daarin niet gevonden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt als volgt.

4.3    De deken in Gelderland heeft in het voorstadium de klachtzaken van klaagster opgesplitst zoals door hem noodzakelijk bevonden. Over die keuze gaat de (voorzitter van) de raad niet, aangezien de deken daarin een eigen beleidsvrijheid heeft. Op basis van de later door de twee dekens voorgelegde zaken in de vier klachtzaken van klaagster, heeft de voorzitter aanleiding gezien om drie uitspraken te maken, waarbij de klachtzaken 17-765 en 17-766 in één beslissing zijn gedaan. Voor zover het verzet ook tegen die werkwijze is gericht is dat naar het oordeel van de raad ongegrond, aangezien het zich niet richt tegen de inhoudelijke kant van de beslissing van de voorzitter. De raad is aan het verzoek van klaagster tot gevoegde behandeling van de vier zaken tijdens de zittingen tegemoet gekomen, maar ziet evenmin aanleiding om de vier zaken als een klachtzaak te beoordelen wegens de onderlinge verschillen tussen de aan verweerders gemaakte verwijten.

4.4    Het oordeel van de voorzitter in rechtsoverweging 4.3 is naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk, want vaststaat dat klaagster die stukken niet heeft overgelegd, terwijl dat wel had gekund. Klaagster is daartoe bovendien ook voldoende in de gelegenheid gesteld. Immers, tijdens de zitting van de raad van 18 mei 2018 heeft de voorzitter van de raad aan de gemachtigde van klaagster uitgelegd dat in het tuchtrecht andere regels gelden dan in civiele zaken. Zo gelden de civiele regels, zoals het doen van een bewijsaanbod, niet in het tuchtrecht en ligt het op de weg van een klagende partij om bewijs te leveren. Klaagster heeft die gelegenheid aldus voldoende gehad maar daarvan geen gebruik gemaakt, hetgeen voor haar risico blijft. Daarnaast oordeelt de raad het verzet tegen de beslissing van de voorzitter in rechtsoverweging 4.6 niet onbegrijpelijk en daarmee oordeelt de raad het verzet daartegen eveneens ongegrond. In beslagstukken dient immers de naam van de derde-beslagene te worden genoemd, zonder dat kan worden gesteld dat daardoor de privacy of  geheimhouding van die derde wordt geschonden. Daarbij wordt opgemerkt dat later in de dagvaarding de naam van klaagster geanonimiseerd is opgenomen. De laatste verzetgrond van klaagster ziet naar het oordeel van de raad voornamelijk op mr. V. Het is niet aan klaagster om daarover te klager, nu zij daarbij geen rechtstreeks belang heeft of in haar belangen is getroffen. Voor het overige oordeelt de raad deze verzetgrond verder onvoldoende gespecificeerd.

4.5    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.

griffier     voorzitter