ECLI:NL:TADRARL:2019:249 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-335

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:249
Datum uitspraak: 22-07-2019
Datum publicatie: 04-12-2019
Zaaknummer(s): 19-335
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij in het belang van zijn cliënte procedures te starten en op de zitting van de rechtbank te verschijnen. Dat daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2019

in de zaak 19-335

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 27 mei 2019 met kenmerk 51/19/009, digitaal door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Bij beschikking van 19 april 2018 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de rechtbank), de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) uitgesproken. De rechtbank heeft daarbij, voor zover hier relevant, een voorlopige zorgregeling tussen klager en de minderjarige zoon van klager en de vrouw vastgesteld alsmede een voorlopig door klager te betalen bedrag aan kinderalimentatie. Voor de verbetering van de communicatie heeft de rechtbank klager en de vrouw verwezen naar het project BRAM.

1.2    Verweerder staat de vrouw sinds 17 mei 2018 bij.

1.3    Op 18 juni 2018 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek vervangende toestemming aanvraag paspoort bij de rechtbank ingediend. Op 3 september 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Bij vonnis van 5 september 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw toegewezen.

1.4    Op 20 juli 2018 heeft verweerder namens de vrouw hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank in de beschikking van 19 april 2018 voorlopig vastgestelde kinderalimentatie. Twee dagen voor de zitting heeft verweerder het hoger beroep ingetrokken.

1.5    De rechtbank heeft op 10 september 2018 een zitting bepaald om de voortgang van het in 1.1 genoemde project BRAM te bespreken. De rechtbank heeft klager en de vrouw ter zitting aangeraden zich opnieuw tot project BRAM te wenden, welk traject na 18 juni 2018 was stopgezet.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager, die door de handelwijze van verweerder onnodig kosten heeft moeten maken en welke handelwijze een negatieve invloed heeft gehad op de communicatie tussen klager en de vrouw. Meer specifiek verwijt klager verweerder dat hij: 

a)    de communicatie tussen klager en de vrouw frustreert door gerechtelijke procedures te starten terwijl communicatie via project BRAM op dat moment de geëigende weg was;

b)    zinloos hoger beroep heeft ingesteld tegen de voorlopig vastgestelde kinderalimentatie en dit hoger beroep pas twee dagen voor de zitting heeft ingetrokken;

c)    de zitting op 10 september 2018 onnodig door heeft laten gaan waardoor klager opnieuw kosten heeft moeten maken.

3    VERWEER

Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij de communicatie tussen klager en de vrouw frustreert door gerechtelijke procedures te starten terwijl communicatie via project BRAM de geëigende weg was.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder treedt op voor de vrouw en komt op voor haar belangen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de vrouw een paspoort voor haar zoon wilde aanvragen om met hem op vakantie te gaan, maar dat klager dit al twee jaar lang tegen hield. Verweerder heeft daarom namens de vrouw een verzoek tot vervangende toestemming aanvraag paspoort bij de rechtbank ingediend. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft dit gedaan in het belang van zijn cliënte. Dat de belangen van klager daarbij onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Het feit dat klager en de vrouw door de rechtbank waren verwezen naar een traject bij project BRAM doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat project BRAM als doel heeft de communicatie tussen gescheiden ouders te verbeteren en niet bedoeld is om kwesties als de aanvraag van een paspoort of de hoogte van de kinderalimentatie te regelen. Het is bovendien klager zelf geweest die project BRAM heeft stopgezet nadat verweerder het verzoekschrift tot vervangende toestemming bij de rechtbank had ingediend. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerder voorts dat hij een zinloos hoger beroep heeft ingesteld omdat de termijn is overschreden en hij het hoger beroep pas twee dagen voor de zitting heeft ingetrokken.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten of verweerder te laat hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 19 april 2018, hetgeen verweerder gemotiveerd heeft betwist en in deze procedure niet kan worden vastgesteld, heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij het hoger beroep op verzoek van zijn cliënte heeft ingesteld. Verweerder heeft het hoger beroep uiteindelijk, eveneens op verzoek van zijn cliënte, ingetrokken. Het stond hem vrij aldus, als advocaat van de vrouw, te handelen. Dat de belangen van klager daarbij onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij de zitting van 10 september 2018 onnodig door heeft laten gaan. Volgens klager was het advies van de rechtbank voorspelbaar en had het schriftelijk afgedaan kunnen worden.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. De rechtbank heeft op 10 september 2018 een zitting bepaald om de voortgang van project BRAM met klager en de vrouw te bespreken. Anders dan klager kennelijk veronderstelt, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder aan een oproep van de rechtbank voor een zitting gevolg heeft gegeven. Dat het horen van klager en de vrouw - volgens klager - ook schriftelijk had gekund, maakt het voorgaande niet anders. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

-      verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 juli 2019.

griffier    voorzitter