ECLI:NL:TADRARL:2019:126 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-486

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:126
Datum uitspraak: 02-08-2019
Datum publicatie: 16-08-2019
Zaaknummer(s): 19-486
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Toewijzing verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet naast schrapping n.a.v. dekenbezwaar. Vast is komen te staan dat verweerder onvoldoende de belangen van zijn cliënten heeft behartigd, de organisatie en administratie van zijn kantoor niet op orde heeft en in strijd heeft gehandeld met verschillende gedragsregels. Daarnaast heeft verweerder de deken niet geïnformeerd over zijn verhuizing en reageert hij niet op het verzoek van de deken om zijn nieuwe kantooradres te verstrekken. Ook lijkt het er sterk op dat verweerder financiële problemen heeft. Het dossier laat het beeld zien van een advocaat die wegloopt voor zijn problemen, hierover niet communiceert en het contact met de deken, de coach en de Unit FTA uit de weg gaat of frustreert. Verweerder toont weinig zelfinzicht en verschuilt zich continu achter anderen. Ondanks het coaching traject dat is ingezet en de begeleiding door de Unit FTA is de praktijkvoering van verweerder niet (voldoende) verbeterd. De raad heeft er geen vertrouwen in dat dit in de toekomst nog gaat gebeuren en is van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan schrapping van het tableau. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen, het feit dat verweerder niet (meer) reageert op verzoeken van de deken, zijn coach en/of de Unit FTA en het tot op heden onduidelijk is of en zo ja waar verweerder kantoor houdt, is een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd, zodat verweerder geschorst is tot het moment dat de schrapping onherroepelijk is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 augustus 2019 in de zaak 19-486 en van 12 augustus 2019 in de zaak 19-487

naar aanleiding van het dekenbezwaar en het schorsingsverzoek primair ex artikel 60ab, subsidiair ex artikel 60b Advocatenwet, van:

deken

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 23 juli 2019 met kenmerk 2019 KNN102/983389, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken een dekenbezwaar en een verzoek tot schorsing primair ex artikel 60ab, subsidiair ex artikel 60b Advocatenwet ten aanzien van verweerder bij de raad ingediend. De deken heeft een kopie van de brief aan verweerder gestuurd.

1.2 De raad heeft na ontvangst van de hiervoor genoemde brief van de deken bepaald dat (alleen) het schorsingsverzoek (zaaknummer 19-486) zal worden behandeld ter zitting van de raad van maandagmiddag 29 juli 2019. Vanwege de vakantie van verweerder is de behandeling op verzoek van verweerder verplaatst. Gelet op diens aankondiging dat hij op donderdag 1 augustus 2019 terug zou zijn, hetgeen bevestiging vindt in zijn e-mail van 2 augustus 2019 (“ik ben in de nacht van woensdag op donderdag pas thuis gekomen (…).”), is gelet op de urgentie de zitting verplaatst naar de vroegst mogelijke datum, vrijdag 2 augustus 2019 om 13.30 uur. De behandeling van het dekenbezwaar (zaaknummer 19-487) is vervolgens ook op die zitting gepland. Verweerder is daarvan op 24 juli 2019 bericht, waarop geen omgaande reactie is ontvangen. Bij e-mail van 2 augustus 2019 11:54 uur heeft verweerder de raad om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. De griffie van de raad heeft dat verzoek namens de voorzitter van de raad afgewezen, nu in de e-mail van verweerder geen redenen zijn aangetroffen waarom verweerder niet ter zitting zou kunnen verschijnen en verweerder meegedeeld dat de raad zich zonodig op de zitting opnieuw over het verzoek zal buigen. Ter zitting is meegedeeld dat (ook) de raad geen reden ziet voor aanhouding van de behandeling. Het dekenbezwaar en het verzoek zijn vervolgens gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 2 augustus 2019 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is niet verschenen. Daarbij is zijn per e-mail van 2 augustus 2019 ingediende verweerschrift betrokken. Van de behandeling, die (voor zover vereist) achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden, is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft op dezelfde dag als waarop de zitting heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van partijen ten aanzien van het schorsingsverzoek mondeling uitspraak gedaan. De griffie van de raad heeft de deken en verweerder over deze uitspraak terstond telefonisch en vervolgens per e-mail geïnformeerd.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de e-mail van verweerder aan de raad van 2 augustus 2019, met verweerschrift.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar en het schorsingsverzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft een eenmanskantoor.

2.3 In mei 2017 is verweerder, ondanks herhaald verzoek van de deken, in gebreke gebleven met de verstrekking van de financiële gegevens van zijn kantoor over het jaar 2016. Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft verweerder de deken verzocht de termijn voor het aanleveren van de betreffende gegevens met vier weken te verlengen omdat zijn boekhouder met vakantie was.

2.4 Bij brief van 19 mei 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat verder uitstel niet wordt toegestaan en hem een dekenbezwaar aangezegd. Tevens heeft de deken verweerder meegedeeld dat er aanleiding is de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: Unit FTA) te verzoeken bij verweerders kantoor een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van de administratie, de solvabiliteit en de liquiditeit van zijn onderneming en dat als verweerder de voortgang van dat onderzoek belemmert, de deken onverwijld een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet zal indienen en dat het, afhankelijk van de door de deken van de Unit FTA te ontvangen informatie, niet uitgesloten is dat in plaats van een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet, een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zal worden ingediend.

2.5 Bij brief aan de deken van 24 juli 2017 heeft de heer B van de Unit FTA verslag uitgebracht van het hiervoor genoemde kantooronderzoek. In het verslag staat, voor zover relevant:

“Het onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:

• Volgens de ontvangen conceptjaarrekening 2016 is ultimo 2016 zowel het eigen vermogen als de liquiditeitspositie negatief. Indien de op 19 juli 2017 in de aanvullend verstrekte informatie genoemde vorderingen worden gerealiseerd is sprake van een beperkt positief eigen vermogen en een beperkt positieve liquiditeitspositie.

• Uit de conceptjaarrekening van het jaar 2016 blijkt dat het eigen vermogen ultimo 2015 negatief was.

• De administratie schoot op belangrijke onderdelen ernstig tekort. De debiteurenadministratie en de voorschottenadministratie kennen grote achterstanden. (…)

• De door de deken gestelde termijnen om verantwoordingsinformatie in te dienen zijn niet gehaald.

• [Verweerder] heeft in 2016 een bedrag van afgerond € 85.000 geleend om de achterstand in de afdracht van de inkomstenbelasting te kunnen betalen. Deze lening leidt gedurende 5 jaar tot een maandelijkse verplichting van € 1.804. Dit vormt een zware belasting die van invloed is op de onttrekkingen aan de Advocatenpraktijk.

• Een aantal inkomende facturen is te laat betaald. Ook de afdracht loonbelasting en omzetbelasting heeft in een aantal gevallen te laat plaatsgevonden.

• (…)”

2.6 Op 15 augustus 2017 heeft de deken, samen met zijn adjunct-secretaris en de heer B van de Unit FTA, een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. Tijdens dat bezoek is met instemming van verweerder besloten een coaching traject op te zetten, naast een driemaandelijkse financiële monitoring door de heer B van de Unit FTA. Aan het coaching traject is uitvoering gegeven middels een daartoe op 31 augustus 2017 tot stand gekomen overeenkomst tussen verweerder en zijn coach mr. Van der M, advocaat en oud-deken.

2.7 Op 7 december 2017 heeft mr. Van der M een eerste kwartaalverslag aan de deken uitgebracht. Uit dat verslag volgt onder meer dat er vijf tuchtklachten over verweerder zijn ingediend, waarbij één klacht heeft geleid tot de oplegging van een waarschuwing door de raad.

2.8 Op 21 december 2017 heeft de Unit FTA een tussentijds verslag uitgebracht.

2.9 Bij brief van 19 maart 2019 heeft mr. Van der M de deken meegedeeld voornemens te zijn de coaching uit te breiden op het punt van het financieel beheer, omdat gebleken is dat verweerder achterstand heeft opgelopen met het bijhouden van zijn kantoorboekhouding. Mr. Van der M heeft de deken tevens een gespreksverslag gestuurd van een bespreking met verweerder en de heer B van de Unit FTA op 8 maart 2019. In dit verslag staat onder meer het volgende:

“2. In het kader van het coaching traject hebben in de periode van 8 september 2017 tot en met 21 juni 2018 11 maal besprekingen plaatsgehad tussen [verweerder] en [mr. Van der M]. (…)

3. Laatstelijk hebben op 16 mei 2018 en op 21 juni 2018 besprekingen plaatsgehad (…) Er waren daarna geen kwesties meer aan de orde welke tot nadere coaching aanleiding gaven. De indruk bestond dat [verweerder] de zaken weer op orde had (…) Gaandeweg was toen ook de indruk ontstaan dat periodieke besprekingen geen nieuwe inzichten meer opleverden. Er is toen met [verweerder] afgesproken dat hij [mr. Van der M] zou benaderen indien zich nieuwe moeilijkheden of klachten zouden voordoen.

4. Op of omstreeks 20 februari 2019 ontving [mr. Van der M] van het Bureau van de Orde van Advocaten te Groningen een signaal over het optreden van [verweerder]. Dit signaal bestond uit het volgende:

- [mr. S] heeft herhaaldelijk, maar vergeefs gepoogd contact met [verweerder] te krijgen; [verweerder] reageert niet.

5. [Mr. van der M] heeft hierover contact genomen met [verweerder] die toegezegd heeft te zullen reageren naar [mr. S]. Op vrijdag 1 maart 2019 ontving [mr. Van der M] bovendien bericht dat op het Bureau van de Orde een tweetal formele klachten zijn ontvangen tegen [verweerder] (…)

6. Een en ander was aanleiding voor een uitnodiging d.d. vrijdag 1 maart 2019 aan [verweerder] tot het houden van een bespreking. (…)

18. [Mr. van der M] noemt het overzicht van de klachtenzaken, welke tegen [verweerder] aanhangig zijn geweest. In totaal zijn in de periode van 2015 tot en met 2017 negen klachtzaken aanhangig gemaakt. Drie van deze klachtzaken hebben tot een veroordeling geleid (tweemaal een berisping en éénmaal een waarschuwing). De overige klachten zijn ongegrond bevonden of buiten behandeling gesteld.

(…)

26. Op vragen over de stand van zaken met betrekking tot de jaarrekening 2018 reageert [verweerder] als volgt: [verweerder] is nog niet ‘bij’ met de boekhouding over het jaar 2018. (…) [De heer B] vraagt tot welke maand de boekhouding in 2018 is bijgehouden. [Verweerder] antwoordt dat hij meent dat dit tot juni 2018 het geval is (…)

27. [De heer B] en [mr. Van der M] benadrukken de noodzaak en urgentie de boekhouding adequaat en met spoed ‘bij’ te brengen (actueel te maken) (…) [De heer B] spreekt zijn bezorgdheid uit over de kennelijk bestaande achterstand.

(…)

31. De vraag is of er een inhaalslag is gemaakt op het afboeken van dubieuze debiteuren, respectievelijk het incasseren van debiteuren. Het antwoord luidt dat op dit punt nog geen inhaalslag is gemaakt. Benadrukt wordt dat dit wel moet gebeuren.

(…)

34. [De heer B] wijst erop dat financiering via Cardec buitengewoon kapitaalintensief is. Cardec rekent een rente in de orde van grootte van 18% tot 20% op jaarbasis. [Verweerder] reageert dat hij zich hiervan bewust is.

(…)

37. Besproken wordt (…) dat het coaching traject intensief wordt voortgezet.”

2.10 Bij e-mail van 5 april 2019 heeft mr. Van der M de deken meegedeeld dat verweerder de afspraak dat hij uiterlijk 31 maart 2019 de boekhouding 2018 op orde zou hebben niet is nagekomen. Mr. Van der M heeft de deken tevens meegedeeld dat hij aan verweerder heeft aangeboden de financieel medewerker van het kantoor van mr. Van der M de administratie op orde te laten brengen, maar dat verweerder dat aanbod heeft afgeslagen.

2.11 Op 23 mei 2019 heeft mr. Van der M een voortgangsverslag aan de deken gestuurd. Uit dat verslag volgt dat mr. Van der M onder meer bezorgd is over de praktijkvoering van verweerder gelet op zijn buitengewoon slechte bereikbaarheid en over het financieel beheer. In het verslag staat verder, voor zover relevant:

“3.1 Het overzocht van de bij [verweerder] in behandeling zijnde zaken per maart 2019 gaf op zichzelf geen aanleiding tot inhoudelijke bemoeienissen van de coach. (…)

3.2 Er is desalniettemin reden tot zorg over een ander aspect van de praktijkvoering. Dit betreft het financieel beheer. Tijdens het gesprek d.d. 8 maart 2019 was onder meer de stand van zaken met betrekking tot de jaarrekening 2018 ter sprake gekomen (…) In dat kader was door [verweerder] naar voren gebracht dat een achterstand was opgelopen in het bijhouden van de boekhouding (op 8 maart 2019 bestond een achterstand vanaf juni 2018).

3.3 (…) [Mr. Van der M] heeft [verweerder] aangeboden de achterstand in de boekhouding te laten bijwerken door de financieel medewerker van [het kantoor van mr. Van der M]. Dit aanbod heeft [verweerder] niet aanvaard (…)

3.4 Vervolgens is de afspraak gemaakt dat [verweerder] de boekhouding zo spoedig mogelijk volledig bijgewerkt aanlevert aan de accountant en dat [verweerder] uiterlijk 15 april 2019 de cijfers over het eerste kwartaal 2019 aan [mr. Van der M] aanlevert. (…)

3.5 [Verweerder] heeft kort na 31 maart 2019 aan [mr. Van der M] per e-mail meegedeeld dat hij de boekhouding ingeleverd heeft bij accountant (…) met het verzoek de jaarrekening op te stellen.

3.6 Voor het overige heeft [mr. Van der M] geen informatie gekregen over de financiële stand van zaken.

(…)

3.8 [Verweerder] heeft bezwaar gemaakt tegen de bemoeienissen van [mr. Van der M] op het punt van het financieel beheer (…) De reden van het bezwaar is dat de bemoeienissen van de coach alleen het ‘inhoudelijke gedeelte van de praktijk’ betreffen, terwijl het ‘financiële aspect’ begeleid zou worden door [de heer B] (Unit FTA).

(…)

3.10 In de e-mail d.d. 29 april 2019 aan [verweerder] zijn een aantal zaken scherp aan de orde gesteld. Als volgt:

- op zichzelf is het formele standpunt van [verweerder] over de reikwijdte van de opdracht aan de coach inhoudelijk correct. (…)

- gelijktijdig geldt: als het toezicht op het punt van het financieel beheer niet van de kant van [mr. Van der M] komt, dan komt het wel van de kant van de Orde. Het maakt [mr. Van der M] niet uit aan wie [verweerder] op dit punt verantwoording aflegt – het enige wat van belang is, is dat die verantwoording feitelijk afgelegd wordt en dat de zaken ‘op orde zijn’;

- het aanbod de financieel medewerker van het kantoor van [mr. Van der M] de boekhouding te komen toetsen en zo nodig bijwerken wordt herhaald;

- er zijn op het punt van het zaaksinhoudelijk beheer en de kantoororganisatie door [mr. Van der M] een aantal vragen gesteld (…)

3.11 [Verweerder] heeft op de e-mail d.d. 29 april 2019 niet inhoudelijk gereageerd. (…)

3.12 [Mr. van der M] heeft aangedrongen op een antwoord per e-mail op de vragen d.d. 29 april 2019. Deze vraag is gesteld op 10 mei 2019 en herhaald op 13 mei 2019.

3.13 Er is een afspraak gemaakt voor bespreking op vrijdag 17 mei 2019. Ondanks genoemde rappels heeft [verweerder] niet op voorhand de vraagbeantwoording per e-mail aan [mr. Van der M] toegezonden.

3.14 Bovendien heeft [verweerder] op vrijdag 17 mei 2019 verstek laten gaan. (…)

3.15 Zowel voor, op als na 17 mei 2019 heeft [mr. Van der M] vele pogingen gedaan [verweerder] telefonisch te bereiken. (…) Steeds was de voicemail ingeschakeld; steeds is door [mr. Van der M] ingesproken met het verzoek aan [verweerder] contact op te nemen. Dat contact is tot heden niet tot stand gekomen.”

2.12 Het ordebureau ontvangt met een zekere regelmaat klachten over het optreden van verweerder. De rode draad is steeds de onbereikbaarheid van verweerder en de vertraging bij het verstrekken van informatie, maar ook klachten over de kwaliteit van de dienstverlening. Naar aanleiding van een signaal van de rechtbank over de problematische communicatie tussen de griffie en het kantoor van verweerder, de blijvende zorgen van de Unit FTA, het feit dat het coaching traject niet de gewenste en gehoopte verbeteringen in de praktijkvoering brachten en de blijvende stroom van klachten is verweerder opgeroepen voor een gesprek met de deken op het bureau van de orde.

2.13 Dat gesprek heeft op 18 juni 2019 plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de adjunct-secretaris verweerder bij e-mail van 26 juni 2019 onder meer het volgende geschreven:

“Vorige week dinsdag, 18 juni jl., vond op het ordebureau een bespreking met u plaats. De deken heeft u toen, zoals ook reeds aangekondigd, laten weten voornemens te zijn het er toe te leiden dat u als advocaat van het tableau wordt geschrapt. In de bespreking is tevens aan de orde gekomen dat u zichzelf als advocaat kunt laten schrappen. (…)

U wilde enige bedenktijd en afgesproken is dat u uiterlijk maandag 24 juni 2019 zou laten weten wat u van plan bent te gaan doen. Tot op heden is niet van u vernomen, zodat de deken zal overgaan tot het formuleren van een dekenklacht voor de raad van discipline.

(…)

Hedenochtend zijn wij telefonisch benaderd door [de heer N] die aangaf dat hij zich reeds in november jl. tot u had gewend in verband met een verzoek tot echtscheiding. Hij heeft, naar zijn zeggen, vele malen gepoogd met u contact te krijgen, maar dat is niet gelukt. Volgens [de heer N] zou er op 5 juni jl. ook een beslissing zijn gegeven. Naar verluidt zou evenwel het griffierecht niet zijn betaald. Ik verzoek u dringend om onmiddellijk contact op te nemen met [de heer N] (…) en al het nodige te verrichten ten behoeve van uw cliënt”

2.14 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de adjunct-secretaris onder meer geschreven:

“Ik heb inmiddels een en ander goed kunnen overdenken. Hoewel ik de zorgen van de deken begrijp, vind ik een schrapping te ver gaan. Ik heb getracht uit te leggen met welke omstandigheden ik te maken heb gehad doch ik heb gemerkt dat daarvoor weinig begrip was.

Het klopt dat ik minder heb gefunctioneerd de afgelopen periode doch zulks heeft een aantoonbare oorzaak. Ik begrijp dan ook niet goed waarom ik dan definitief niet meer advocaat zou mogen zijn.

Ik zou de deken willen vragen zijn voornemen te heroverwegen. Ik ben in januari jl. verhuisd naar een ander kantooradres. Daar bleek de infrastructuur voor internet en telefonie door de vorige huurder ‘vernield’ te zijn. Het duurde even voordat dat op orde was. Vervolgens kwam in privé de mededeling van mijn vrouw dat ze wil scheiden. Ik heb een groot gezin (zeven kinderen). De grond onder mijn voeten is letterlijk weggeslagen. Ik kreeg te maken met burnout-achtige klachten. Ik heb daardoor minder gefunctioneerd. Er kwam gewoon weinig uit mijn handen. (…)

Het gaat nu beter met mij. Ik heb me gemeld bij de huisarts en ik ben doorverwezen naar een psycholoog.

(…)

Als het gaat om [de heer N], ik heb reeds gister met hem via de Whatsapp contact gehad en morgenochtend weer met de mededeling dat hij vanmiddag van mij zou vernemen.”

2.15 De Unit FTA wil inzage in de administratie van het kantoor van verweerder omdat er twijfel bestaat over de juistheid van de post debiteuren. De Unit FTA is er tot op heden, ondanks herhaalde en indringende verzoeken, niet in geslaagd verweerder te bewegen tot medewerking.

2.16 Op het ordebureau is medio juli 2019 het bericht binnengekomen dat het kantoor van verweerder is ontruimd. Verweerder heeft de deken noch de Unit FTA hiervan op de hoogte gebracht. Bij e-mail van 17 juli 2019 heeft de deken verweerder verzocht per omgaande kenbaar te maken waar hij kantoor houdt. Hierop heeft verweerder niet gereageerd.

3 HET DEKENBEZWAAR EN HET SCHORSINGSVERZOEK

Het dekenbezwaar

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a) handelt in strijd met artikel 12 Advocatenwet;

b) handelt in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij als zodanig behartigt (artikel 46 Advocatenwet);

c) handelt in strijd met de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda), met name de artikelen 6.2 lid 1 en 6.5;

d) handelt in strijd met gedragsregel 1, 12, 16 en 29.

3.2 Op grond van de onder 2 gepresenteerde feiten acht de deken de conclusie gerechtvaardigd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hiervoor in 3.1 genoemde bepalingen. De deken heeft in samenwerking met de Unit FTA en de coach mr. Van der M gedurende lange tijd gepoogd verweerder weer vooruit te helpen. Steeds weer is gebleken dat verweerder zich op cruciale momenten onttrok aan dit verbetertraject. Problemen met cliënten, griffie, procedures, debiteuren en crediteuren zijn door verweerder verzwegen. Deze ernstig te nemen problemen zijn aan het licht gekomen omdat derden er melding van maakten. De deken is van mening dat de kerntaak van de advocaat, het verlenen van advies en bijstand aan rechtzoekenden, niet langer aan verweerder kan worden toevertrouwd en dat verweerder zo spoedig mogelijk dient te worden geschrapt.

Het schorsingsverzoek

3.3 Naast het dekenbezwaar verzoekt de deken de raad verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, primair omdat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het in artikel 46 Advocatenwet beschermde belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad (artikel 60ab Advocatenwet) en subsidiair omdat verweerder er blijk van heeft gegeven zijn praktijk niet naar behoren uit te oefenen (artikel 60b Advocatenwet).

3.4 De onder 2 gepresenteerde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de deken naast een dekenbezwaar ook een schorsingsverzoek. Ten aanzien van de praktijk van verweerder kan worden geconcludeerd dat deze volledig is ontspoord en dat de door hem te behartigen belangen van zijn cliënten er aantoonbaar door worden geschaad. De combinatie van gebrekkige informatieverstrekking, moeizame bereikbaarheid en de slechte kwaliteit van de dienstverlening heeft geleid tot een noodtoestand. Aan verweerder kan niet langer de zorg voor rechtzoekenden worden toevertrouwd. Bovendien is de schending van de verplichting kantoor te houden dermate ernstig dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is. Het leidt naar het oordeel van de deken voorts geen twijfel dat thans en al geruime tijd sprake is van een onbehoorlijke praktijkuitoefening door verweerder. De deken verzoekt tevens een waarnemer te benoemen voor de periode dat verweerder geschorst is.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer. Verweerder is al bijna 20 jaar advocaat, sinds 2005 in de vorm van een eenmanszaak. Hij heeft altijd een vaste secretaresse gehad, afkomstig van zijn oude kantoor. Zij was erg ervaren en kon veel werk verzetten. Op enig moment is een arbeidsconflict ontstaan en in juni 2016 heeft zij zich ziek gemeld. Het gevolg daarvan was dat verweerder behoorlijk onder druk is komen te staan. Sinds die ziekmelding zijn de nodige klachten over verweerder ingediend. Omdat verweerder onder druk stond in verband met de zieke secretaresse, lukte het hem niet om tijdig de financiële gegevens aan de Unit FTA te verstrekken. Daarnaast had zijn boekhouder ook tijd nodig om een en ander te verwerken. Dit speelde in de eerste helft van 2017.

4.2 In augustus 2017 is het coaching traject gestart. Verweerder heeft diverse besprekingen met de coach gehad die in positieve en gemoedelijke sfeer verliepen. Verweerder heeft nooit een afspraak verstek laten gaan en heeft alle verzochte informatie aan de coach verstrekt. De door de coach opgestelde verslagen zijn positief te noemen. Zelfs dermate positief dat de coach na het laatste gesprek in juni 2018 heeft aangegeven dat er geen grond meer bestond om nog langer besprekingen te houden. De Unit FTA heeft in de periode van december 2017 tot maart 2019 ook niets meer van zich laten horen. Kennelijk zag de Unit FTA in die periode geen aanleiding verweerder te monitoren. In 2018 heeft verweerder een behoorlijke kostenbesparing kunnen realiseren doordat hij afscheid heeft genomen van zijn oude secretaresse, een andere leaseauto heeft genomen en per 1 januari 2019 is verhuisd naar een goedkopere kantoorlocatie. Verweerder zou in 2019 eindelijk de vruchten kunnen plukken van deze besparingen. Begin 2019 zijn de spanningsklachten van verweerder echter opgelopen, mede veroorzaakt door zijn privésituatie. Verweerder is een paar maanden overspannen geweest. Het is in deze periode dat de nodige meldingen bij de orde zijn binnengekomen over de verweerders onbereikbaarheid en ook in deze periode is de fout ontstaan waarin hij een termijn heeft laten verstrijken.

4.3 De nieuwe huurlocatie bleek niet geschikt voor een advocatenkantoor. Verweerder heeft een regeling kunnen treffen met de verhuurder en de huurovereenkomst onder gunstige voorwaarden kunnen beëindigen. Verweerder moest daardoor wel weer verhuizen. Omdat hij zichzelf in zijn eentje te kwetsbaar vindt, heeft hij het voornemen opgevat zich aan te sluiten bij een ander kantoor. Verweerder moest de oude locatie per 1 januari 2019 leeg opleveren. Omdat op dat moment nog niet duidelijk was waar hij zich eventueel bij zou kunnen aansluiten, heeft verweerder het zo geregeld dat hij zijn archief heeft opgeschoond en in een loods heeft ondergebracht en hij zijn werk op het kantoor bij een bevriende boekhouder doet en een spreeklocatie in Sneek huurt wanneer dat nodig mocht zijn. Dit betreft een tijdelijke situatie in afwachting van zijn overleg met kantoren waarbij hij zich kan aansluiten.

4.4 Verweerder is, afgezien van de twee maanden dat hij moeilijk bereikbaar was in verband met zijn privésituatie, gewoon bereikbaar (geweest) voor zijn cliënten. De coach heeft verweerder ook getracht in de voor verweerder moeilijke periode te pakken te krijgen. Verweerder is hiervoor niet uit onwil maar uit onmacht weggedoken. Het ging niet goed met verweerder en hij voelde zich niet in staat om de coach te woord te staan. Verweerder had anders moeten handelen maar op dat moment was verweerder zwaar overspannen.

4.5 Het beeld dat de deken van verweerder schetst is bijzonder negatief. Verweerder heeft altijd zijn medewerking verleend. Het ging dermate goed dat de coach verdere begeleiding in 2018 niet meer nodig achtte. Van de Unit FTA heeft verweerder in het gehele jaar 2018 niets mogen vernemen. Verweerder heeft een behoorlijke kostenbesparing kunnen realiseren waarmee hij voor de komende jaren een gezonde financiële basis kan creëren. Het is zonde dat verweerder zo onder de loep bij de deken is komen te liggen. Daar zijn echter duidelijk aantoonbare oorzaken voor, namelijk tot twee keer toe een kantoorverhuizing in een relatief korte periode, spanningsklachten en privéperikelen in de vorm van een scheiding. Waren die oorzaken er niet geweest, dan was het niet zo ver gekomen. Inmiddels gaat het goed met verweerder. Verweerder doet ook weer zijn best om zijn cliënten weer het goede gevoel te geven. Inmiddels is hij wel zo ver dat hij wil stoppen als advocaat. Verweerder kan per 1 januari 2020 een andere baan krijgen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat, zoals vermeld is ter zitting, er geen aanleiding is gevonden de zitting (opnieuw) aan te houden, zoals verweerder heeft verzocht. Verweerder heeft ook geen deugdelijke grond daarvoor aangevoerd. Dat hij geen gelegenheid heeft gehad zich voor te bereiden op de zitting, zoals hij heeft aangevoerd, is niet gebleken. De omstandigheid dat hij een verweerschrift heeft ingediend van zeven pagina’s, die in de beoordeling zal worden betrokken, duidt daar evenmin op. Ook heeft verweerder geen, althans geen genoegzame reden aangevoerd waarom hij de zitting van de raad van 2 augustus 2019 niet zou hebben kunnen bijwonen.

Het dekenbezwaar – bezwaaronderdeel a)

5.2 In artikel 12 lid 1 Advocatenwet is bepaald dat advocaten verplicht zijn kantoor te houden. Niet is in geschil dat verweerder zijn oude kantooradres heeft ontruimd en dat hij de deken, mr. Van der M noch de Unit FTA daarover heeft geïnformeerd. Verweerder heeft voorts niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om zijn nieuwe kantooradres aan de deken kenbaar te maken. In zijn e-mail aan de raad van 2 augustus 2019 heeft verweerder weliswaar gesteld dat hij tijdelijk – in afwachting van aansluiting bij een ander kantoor – zijn werk doet op het kantoor van een bevriende boekhouder en een spreeklocatie afhuurt wanneer dat nodig is, maar ook in deze e-mail heeft verweerder geen kantooradres verstrekt. Het is op dit moment dus nog steeds onduidelijk of en zo ja op welk adres verweerder kantoor houdt. Verweerder handelt aldus in strijd met artikel 12 Advocatenwet. Bezwaaronderdeel a) is dan ook gegrond.

Bezwaaronderdeel b)

5.3 Als onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder in ten minste twee zaken een aan hem toe te rekenen beroepsfout heeft gemaakt; in een zaak is het door verweerder ingestelde appel niet-ontvankelijk verklaard omdat hij heeft verzuimd de stukken uit eerste aanleg in te dienen en in een andere zaak is de cliënt van verweerder veroordeeld omdat er, anders dan was afgesproken, door verweerder geen verweer is gevoerd. De deken heeft voorts meerdere meldingen ontvangen van cliënten en de griffie van de rechtbank over de slechte bereikbaarheid van verweerder. Tevens heeft de deken meldingen over verweerder ontvangen van opvolgend advocaten die voormalige cliënten van verweerder bijstaan omdat verweerder hen niet langer wilde bijstaan. In de e-mail van 2 augustus 2019 heeft verweerder erkend dat hij gedurende ongeveer twee maanden moeilijk bereikbaar is geweest vanwege spanningsklachten en privéproblemen. Volgens verweerder is hij een paar maanden overspannen geweest en is het in die periode geweest dat de nodige meldingen bij het ordebureau zijn binnengekomen over zijn onbereikbaarheid en is ook in die periode de fout ontstaan waarin hij een termijn heeft laten verstrijken. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten. Bezwaaronderdeel b) is eveneens gegrond.

Bezwaaronderdeel c)

5.4 In artikel 6.2 lid 1 Voda is bepaald dat de advocaat de organisatie van zijn kantoor, alsmede de dienstverlening aan de cliënt adequaat inricht. In artikel 6.5 lid 1 Voda is bepaald dat een advocaat de administratie van zijn praktijk voert en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaart dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend en dat een advocaat de balans en de staat van baten en lasten op schrift stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.

5.5 Naar het oordeel van de raad blijkt uit het dossier dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hiervoor genoemde bepalingen uit de Voda. Dit blijkt met name uit het verslag van de Unit FTA van 24 juli 2017 (zie hiervoor, 2.5), het gespreksverslag van 8 maart 2019 (zie 2.9), de e-mail van mr. Van der M aan de deken van 5 april 2019 (zie 2.10) en het verslag van mr. Van der M van 23 mei 2019 (zie 2.11). De organisatie en administratie van het kantoor van verweerder schiet ernstig tekort, verweerder loopt voortdurend achter met het bijwerken van zijn administratie – op 8 maart 2019 heeft verweerder erkend dat zijn administratie vanaf juni 2018 niet meer was bijgewerkt – en hij houdt zich niet aan afspraken hieromtrent. De Unit FTA tracht voorts al vanaf mei 2019 inzage te verkrijgen in de administratie van verweerder omdat er gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de post debiteuren. Het is de Unit FTA tot op heden echter niet gelukt verweerder te bewegen tot medewerking. Gelet op het voorgaande is ook bezwaaronderdeel c) gegrond.

Bezwaaronderdeel d)

5.6 In gedragsregel 1 lid 1 is bepaald dat de advocaat gelet op zijn bijzondere positie in het rechtsbestel is gehouden tot betamelijke beroepsuitoefening. In gedragsregel 12 is bepaald dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behandelt en daarbij steeds het bijzondere karakter van de relatie tussen advocaat en cliënt voor ogen houdt. Gelet op wat de raad hiervoor in 5.2 ten aanzien van bezwaaronderdeel b) heeft overwogen, heeft verweerder in strijd gehandeld met hetgeen in deze gedragsregels is bepaald.

5.7 Ingevolge gedragsregel 16 lid 1dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Uit het dossier blijkt dat verweerder niemand, en dus ook zijn cliënten niet, op de hoogte heeft gebracht van de verhuizing van zijn kantoor. Verweerder heeft dan ook in strijd gehandeld met hetgeen in gedragsregel 16 lid 1 is bepaald.

5.8 In gedragsregel 29 is bepaald dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht de betrokken advocaat verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken. Niet is in geschil dat verweerder niet heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken om zijn nieuwe kantooradres kenbaar te maken. Verweerder heeft derhalve eveneens in strijd gehandeld met hetgeen in gedragsregel 29 is bepaald.

5.9 De conclusie van het voorgaande is dat ook bezwaaronderdeel d) gegrond is.

Het schorsingsverzoek

5.10 Met betrekking tot het schorsingsverzoek overweegt de raad als volgt. De deken heeft zijn schorsingsverzoek primair ingediend op grond van artikel 60ab Advocatenwet. Op grond van dit artikel kan de raad op verzoek van de deken de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel een voorlopige voorziening treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening van die advocaat, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt.

5.11 Gelet op hetgeen de raad hiervoor ten aanzien van het dekenbezwaar heeft overwogen staat vast dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen, het feit dat verweerder niet (meer) reageert op verzoeken van de deken, mr. Van der M en/of de Unit FTA en het tot op heden onduidelijk is of en zo ja waar verweerder kantoor houdt, is de raad met de deken van oordeel dat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd is, zodat verweerder geschorst is tot het moment dat de hierna op te leggen maatregel onherroepelijk is. Het schorsingsverzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zal dan ook worden toegewezen als na te melden. Tevens zal de raad bij wijze van voorziening bepalen dat mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure, als waarnemer zal worden aangesteld. Mr. Van der Meulen heeft zich daartoe bereid verklaard, mits hij van de Raad voor Rechtsbijstand de door hem gewenste volwaardige vergoeding verkrijgt. De raad zal dan ook deze voorwaarde aan de benoeming van mr. Van der Meulen tot waarnemer verbinden.

5.12 Nu het primaire schorsingsverzoek zal worden toegewezen, komt de raad niet toe aan beoordeling van het subsidiaire schorsingsverzoek.

6 MAATREGEL

6.1 Uit het voorgaande volgt dat alle bezwaaronderdelen gegrond zijn. Vast is komen te staan dat verweerder onvoldoende de belangen van zijn cliënten heeft behartigd, de organisatie en administratie van zijn kantoor niet op orde heeft en in strijd heeft gehandeld met verschillende gedragsregels. Daarnaast heeft verweerder de deken niet geïnformeerd over zijn verhuizing en reageert hij niet op het verzoek van de deken om zijn nieuwe kantooradres te verstrekken. Ook lijkt het er sterk op dat verweerder financiële problemen heeft.

6.2 Het dossier laat het beeld zien van een advocaat die wegloopt voor zijn problemen, hierover niet communiceert en het contact met de deken, de coach en de Unit FTA uit de weg gaat of frustreert. Verweerder toont weinig zelfinzicht en verschuilt zich continu achter anderen. De raad rekent verweerder een en ander zwaar aan. Uit het dossier blijkt dat de problemen met verweerder in mei 2017 zijn begonnen, toen hij ondanks herhaald verzoek van de deken in gebreke bleef met de verstrekking van de financiële gegevens over 2016. Ondanks het coaching traject dat vervolgens is ingezet en de begeleiding door de Unit FTA is de praktijkvoering van verweerder niet (voldoende) verbeterd. De raad heeft er geen vertrouwen in dat dit in de toekomst nog gaat gebeuren. Verweerder heeft aangevoerd dat de problemen voor een groot deel te wijten zijn aan het feit dat hij gedurende enkele maanden overspannen was en dat het nu beter met hem gaat. Verweerder heeft echter, ondanks dat hij zelf zegt dat het nu beter met hem gaat, tot op heden niet gereageerd op het verzoek van de deken om zijn kantooradres door te geven en hij heeft ook geen contact gezocht met de Unit FTA en/of zijn coach. Ook het feit dat verweerder niet op de zitting van de raad is verschenen geeft de raad geen vertrouwen. De raad is dan ook van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan schrapping van het tableau.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2 Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-487.

7.3 Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-487.

BESLISSING

De raad van discipline:

in de zaak 19-486

- wijst het primaire schorsingsverzoek van de deken toe en schorst verweerder ex artikel 60ab Advocatenwet met ingang van 5 augustus 2019 om 00:00 uur voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;

- bepaalt bij wijze van voorziening dat mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure, de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang te verschaffen tot de ruimte(s) waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd en tot de daarbij behorende voorzieningen. Dit opdat mr. Van der Meulen in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen kan nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners, en alle overige voorzieningen kan treffen die hij, mr. Van der Meulen, zo nodig in overleg met de deken, nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;

- draagt verweerder op mr. Van der Meulen alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die hij nodig heeft voor de uitvoering van de hem gegeven opdracht, waarbij de noodzaak daartoe uitsluitend wordt bepaald door mr. Van der Meulen;

- bepaalt dat mr. Van der Meulen zijn werkzaamheden zal uitvoeren onder de voorwaarde dat hij van de Raad voor Rechtsbijstand de door hem gewenste volwaardige vergoeding verkrijgt en tegen betaling van ten hoogste € 180,00 per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van € 5.000,00 (exclusief BTW); indien laatstgenoemd bedrag niet volstaat, kan mr. Van der Meulen de raad verzoeken het maximumbedrag te verhogen;

- bepaalt dat indien de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland gehouden is de kosten aan mr. Van der Meulen te voldoen, zij gerechtigd is deze terug te vorderen van verweerder;

in de zaak 19-487

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, W.H. Kesler, H.Q.N. Renon, E.H. de Vries, leden en bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2019 (zaaknummer 19-486) en op 12 augustus 2019 (zaaknummer 19-487).

Griffier Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. van Excel

is deze beslissing ondertekend door

mr. L.M. Roorda (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 12 augustus 2019.