ECLI:NL:TADRAMS:2019:226 Raad van Discipline Amsterdam 19-520/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:226
Datum uitspraak: 25-11-2019
Datum publicatie: 02-12-2019
Zaaknummer(s): 19-520/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: 19-520/A/A: Tussenbeslissing. Ambtshalve aanvulling klacht over het nalaten een uurtarief af te spreken en een urenverantwoording af te leggen.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 november 2019

in de zaak 19-520/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:   

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 augustus 2019 met kenmerk 4018-684931, door de raad ontvangen op 2 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en mr. V.A. Groeneveld, kantoorgenoot van verweerder. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 15.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in vier strafzaken.

2.2    Op 22 maart 2016 heeft de zus van klager (hierna: de zus) bij het kantoor van verweerder geïnformeerd naar de voorwaarden voor gefinancierde rechtsbijstand en naar het uurtarief indien er geen gebruik zou worden gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand. Klager was op dat moment voorlopig gehecht.

2.3    Op 25 maart 2016 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de zus. Op 30 maart 2016 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de zus (en een aantal andere familieleden). Op 31 maart 2016 heeft klager verweerder verzocht zijn zaak over te nemen van mr. T, die klager op basis van een ambtshalve toevoeging bijstond.

2.4    In een e-mail van 4 april 2016 heeft verweerder de zus geschreven:

“Hierdoor bevestig ik u dat door u een betaling ad € 5.000,00 is voldaan. Tevens bevestig ik u hieronder de door ons gemaakte afspraken.

Er zal door u een voorschot worden voldaan van € 5.000,00 in één zaak en van € 2.500,00 in de andere zaak. Na ontvangst van beide dossiers zullen wij een definitieve betalingsafspraak maken. Uw broers [de broer van klager heeft overwogen ook naar het kantoor van verweerder over te stappen, hetgeen uiteindelijk niet is gebeurd, rvd] komen vanwege het voorlopig gehecht zijn in aanmerking voor rechtsbijstand op basis van gefinancierde rechtshulp. Ik ben dan ook bereid om ingeval het door nog af te spreken en door u straks betaalde bedrag niet toereikend zal zijn, de dan resterende werkzaamheden te verrichten op basis van gefinancierde rechtsbijstand.”

2.5    Bij e-mail van dezelfde dag heeft de zus verweerder onder meer geschreven:

“Ik heb net me broer gesproken die uw graag als advocaat wil.

Maar hij maakt zich zorgen over eventuele kosten.

Dit omdat het voor hem niet duidelijk is wat hij straks eventueel moet gaan betalen.

(…)

Hij snapt nu dat er voor beide zaken een voorschot moest betaald worden van €7500.

Maar wil weten wat er uiteindelijk betaald moet gaan worden in deze zaak.

(…)

Het bovenstaande zegt hij over dat op het moment dat ze niet meer in hechtenis zitten, dus ook geen recht hebben op bijstand. Wat dus voor hem inhoudt dat de kosten hoog zullen zijn. Waar hij bang voor is.

Hij liet weten aan mij dat hij dus niet weet hoe hoog de af te spreken bedrag zal zijn. Hij is namelijk erg bang dat dit veel te hoog zal zijn er dit niet kan betalen.

Daar waar het dus niet duidelijk is wat er in totaal precies moet betaald gaan worden.

Voor hem is 1 ding belangrijk wat hij uiteindelijk kwijt is aan de zaak. Pas als hij dit weet wil hij u aanstellen.”

2.6    Bij e-mail van eveneens 4 april 2016 heeft verweerder de zus geschreven:

“Aangezien uw beide broers destijds in bewaring zijn gesteld, komen zij allebei in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. Niet alleen nu ze gedetineerd zijn, maar ook in geval van een eventuele invrijheidstelling. U vraagt mij om iets te begroten, wat ik nu eigenlijk nog niet (exact) kan begroten, omdat ik nog niet in het bezit ben van het dossier. Ik ben echter bereid om een honorarium van maximaal € 10.000,00 exclusief btw per broer met u af te spreken (…) Mogelijk komt dit bedrag (iets) lager te liggen, maar een en ander is afhankelijk van de (omvang van de) zaak.”

2.7    Bij brief van 5 april 2016 heeft mr. T verweerder het dossier van klager toegestuurd.

2.8    Op 1 juli 2016 is de voorlopige hechtenis van klager geschorst.

2.9    Op 13 juli 2016 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Klager heeft toen een bevestiging van de betalingsafspraak ondertekend. Daarin staat onder meer het volgende:

“Ik heb aan u laten weten dat ik bereid ben om de behandeling van de tegen u aanhangige strafzaak over te nemen, in beginsel op betaalde basis. Daarbij heb ik mij bereid getoond vast te leggen dat het door u aan mij te betalen honorarium maximaal € 10.000,00 exclusief btw zal bedragen (…) Mocht het afgesproken honorarium niet toereikend zijn voor het aantal uur dat aan deze zaak besteed dient te worden, dan ben ik bereid de overige werkzaamheden te verrichten op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Zoals u bekend is, komt u hiervoor in aanmerking, gelet op het feit dat u destijds in bewaring bent gesteld.”

2.10    Op 14 juli 2016 heeft verweerder de rechtbank Rotterdam om een mutatielast gevraagd en heeft hij een “aankondiging extra uren” ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Vanaf dat moment heeft verweerder klager op toevoegingsbasis bijgestaan.

2.11    Op 30 maart 2018 heeft verweerder contact gehad met klager over drie andere zaken, die samen met de hoofdzaak op 13, 17, 18 en 19 april 2018 inhoudelijk behandeld zouden worden. Bij e-mail van 4 april 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Zoals telefonisch besproken op 30 maart 2018, sta ik je in zaak 1 en 4 (inmiddels) bij op basis van gefinancierde rechtsbijstand (pro deo). Met betrekking tot zaak 2 (ontnemingszaak) en zaak 3 (strafzaak afpersing / bedreiging) spraken wij af dat ik je op betalende basis zal bijstaan. Bijgaand tref je mijn voorschotdeclaraties in beide zaken aan.’”

2.12    Op 13, 17, 18 en 19 april 2018 is verweerder aanwezig geweest op de zittingen. Op 30 mei 2018 heeft de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen. Op 5 juni 2018 heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.13    In een gesprek op 13 juni 2018 heeft klager tegenover verweerder zijn onvrede geuit over de door verweerder aan hem verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft klager naar aanleiding daarvan naar een andere advocaat verwezen.

2.14    Bij e-mail van 15 juli 2018 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“In deze zaken heb ik een totaal bedrag voldaan van €17.425 incl btw (…)

Tevens heeft u in deze zaken gebruikt gemaakt van gesubsidieerde rechtsbijstand/toevoeging, aangezien mijn fiscaal jaarinkomen minder dan €19.100 bedraagt (…) zou ik u naar behoren enkel een eigen bijdrage verschuldigd moeten zijn ten hoogste van €196 (…)

Hierbij verzoek ik u vriendelijk doch dringend het door mij betaalde bedrag van €17.229 (€196 in mindering gebracht) over te maken”

2.15    Bij e-mail van 16 juli 2018 heeft verweerder klager gewezen op de gemaakte betalingsafspraken en klager meegedeeld dat hij een deel van zijn werkzaamheden op betaalde basis heeft verricht en de restantwerkzaamheden op basis van gefinancierde rechtsbijstand, zoals overeengekomen.

2.16    Verweerder heeft in totaal ongeveer 100 uur aan de zaak van klager besteed.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in dezelfde zaak zowel op betalende basis als op toevoegingsbasis werkzaamheden voor klager heeft verricht.

4    BEOORDELING

4.1    De raad ziet in het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken aanleiding de klacht op grond van het bepaalde in artikel 46d lid 9 Advocatenwet ambtshalve aan te vullen met het volgende klachtonderdeel:

b)    verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geen uurtarief met klager heeft afgesproken en geen urenverantwoording aan klager heeft afgelegd.

4.2    Nu de raad pas na de zitting heeft besloten de klacht ambtshalve aan te vullen en partijen daardoor nog niet in de gelegenheid zijn geweest op het aanvullende klachtonderdeel te reageren, zal de raad verweerder in de gelegenheid stellen binnen vier weken na verzending van deze tussenbeslissing te reageren op het aanvullende klachtonderdeel. Daarna zal klager als hierna te melden in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.

4.3    Na de uitlatingen zal de raad verder beslissen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    bepaalt dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na verzending van deze beslissing te reageren op het in 4.1 genoemde aanvullende klachtonderdeel;

-    bepaalt dat klager daarna, binnen vier weken na verzending van die reactie door de griffie van de raad aan hem, de gelegenheid krijgt zich hierover uit te laten;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 november 2019 verzonden.