ECLI:NL:TADRAMS:2019:170 Raad van Discipline Amsterdam 19-480/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:170
Datum uitspraak: 02-09-2019
Datum publicatie: 09-09-2019
Zaaknummer(s): 19-480/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Nu klaagster niet kan worden aangemerkt als (voormalig) cliënte van verweerder, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 september 2019

in de zaak 19-480/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 juli 2019 met kenmerk 2019-788362, door de raad ontvangen op 19 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster. Klager heeft een geschil met de cliënte van verweerder, European Car Trade Company B.V. (hierna: ECTC). ECTC houdt zich bezig met de in- en uitvoer van personenauto’s.

1.2    Klaagster en ECTC hebben op 20 oktober 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Verweerder heeft de overeenkomst destijds opgesteld.

1.3    Tussen klaagster en ECTC is een geschil ontstaan. Klaagster heeft door haar advocaat conservatoir beslag doen leggen ten laste van ECTC en ECTC gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem en een bedrag van € 800.000,- gevorderd. Verweerder staat ECTC in die procedure bij en heeft namens ECTC op 12 december 2018 een conclusie van antwoord ingediend.

1.4    Op 8 februari 2019 heeft klager mede namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij optreedt als advocaat van ECTC tegen klaagster, terwijl hij eerder voor klaagster werkzaamheden heeft verricht in dezelfde zaak.

2.2    Klagers hebben aan hun klacht het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft werkzaamheden verricht voor klaagster; verweerder is vanaf dag één betrokken geweest bij de samenwerking tussen klaagster en ECTC en heeft de samenwerkingsovereenkomst opgesteld. Verweerder is inhoudelijk van alles op de hoogte en is in het bezit van de stukken die van belang zijn voor het geschil tussen klaagster en ECTC. Deze stukken zijn destijds op verzoek van de bestuurder van ECTC aan verweerder gestuurd, aldus klagers.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert aan dat hij optreedt als advocaat in opdracht van ECTC. Verweerder is nimmer opgetreden voor klaagster en/of klager. In 2015 heeft ECTC hem opdracht gegeven een samenwerkingsovereenkomst op te stellen tussen ECTC en klaagster. In dat kader heeft hij een bespreking gehad met de directeur van ECTC, de heer N, waarbij klager aanwezig is geweest. In die bespreking hebben de heer N en klager verweerder uiteengezet op welke wijze zij hun samenwerking wensten vorm te geven. Op basis van die instructies heeft verweerder een samenwerkingsovereenkomst opgesteld. Verweerder heeft na de totstandkoming van deze overeenkomst geen contact meer gehad met klaagster en/of klager. Geen van beide is ooit zijn opdrachtgever geweest, aldus verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een cliënt of een voormalige cliënt van hem op te treden. Dit volgt uit Gedragsregel 15 lid 1. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts de (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende hebben onderbouwd dat klaagster is aan te merken als (voormalig) cliënte van verweerder. Het enkele feit dat verweerder in het kader van de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst tussen klaagster en ECTC een gesprek heeft gevoerd waarbij klager aanwezig was en klager in dat kader op verzoek van ECTC een aantal stukken aan verweerder heeft toegezonden, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Nu klaagster niet kan worden aangemerkt als (voormalig) cliënte van verweerder, is van strijd met Gedragsregel 15 lid 1 geen sprake. De klacht is reeds daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 2 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2019 verzonden.