ECLI:NL:TADRSHE:2018:176 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-798/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:176
Datum uitspraak: 28-11-2018
Datum publicatie: 06-12-2018
Zaaknummer(s): 18-798/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat kwaliteit van de dienstverlening ondermaats was, noch dat klager verweerder heeft verzocht om het ziekenhuis aansprakelijk te stellen. Klacht deels kennelijk ongegrond, deels niet-ontvankelijk wegens verstrijken termijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van     28 november 2018

in de zaak 18-798/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 11 oktober 2018 met kenmerk K17-141 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.  

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Op 15 september 1997 heeft een incident op klagers werkplek plaatsgevonden, waarna klager arbeidsongeschikt is geworden. Klager heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die klagers werkgever aansprakelijk heeft gesteld bij brieven d.d. 5 november 1999 en 27 februari 2002.  In 2002 is de dagvaarding uitgebracht. De rechtbank, sector kanton, heeft klagers vordering afgewezen. Klager heeft tegen het vonnis van de rechtbank, sector kanton, appel ingesteld.  

1.2      In de appelprocedure heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch drie deskundigen benoemd. Ook het reeds in 2004 uitgevoerde onderzoek heeft het Gerechtshof in de beoordeling betrokken. Bij arrest van het gerechtshof d.d. 7 april 2015 is de werkgever van klager veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager.

1.3      Klager heeft cassatieadvies ingewonnen. De cassatie advocaat heeft een negatief advies uitgebracht. Klager heeft geen cassatie ingesteld, zodat het arrest d.d. 7 april 2015 onherroepelijk is geworden.

1.4      Bij brief d.d. 6 november 2017 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij van mening was dat verweerder te weinig voor klager had gedaan. Verweerder heeft klager gewezen op de interne klachtenregeling en heeft klager uitgenodigd voor een bespreking. Op 7 december 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden. Daarbij zijn de andere dossiers die verweerder voor klager behandelde, samenhangend met klagers echtscheiding, tevens aan de orde geweest en is afgesproken dat verweerder de behandeling van die dossiers zou voortzetten.

1.5      Op 5 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    zich onvoldoende voor klager heeft ingespannen in de procedure tegen klagers werkgever;

2.    klager in 1999 ten onrechte heeft ontraden om de arts en het ziekenhuis aansprakelijk te stellen;

3.    in 2017 heeft geweigerd om de arts en het ziekenhuis aansprakelijk te stellen, terwijl er nieuwe informatie is die heropening van het dossier rechtvaardigt.

3             VERWEER

3.1      De klacht is ongegrond. Klager heeft in 1997 rugklachten opgelopen tijdens de uitvoering van diens werkzaamheden. Aan de beslissing van het Hof liggen diverse deskundigenonderzoeken ten grondslag. Klager heeft tegen het arrest van het Hof geen cassatie ingesteld. Verweerder heeft zich altijd voor klager ingespannen. Er is geen informatie achtergehouden.

3.2      Klager heeft verweerder nimmer verzocht om de arts of het ziekenhuis aansprakelijk te stellen. Verweerder heeft klager uitgenodigd om dit te bespreken, maar op die uitnodiging is klager niet ingegaan.

4             BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

4.2       Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht gemotiveerd betwist, terwijl klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aannemelijk gemaakt waaruit de juistheid van dit klachtonderdeel blijkt. Klager is teleurgesteld over het resultaat van de gerechtelijke procedure. Het enkele feit dat het resultaat van een procedure voor de cliënt teleurstellend is, betekent echter nog niet, dat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. Het Hof heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op basis het oordeel van vier deskundigen en een door het Hof gemaakte schatting van klagers eigen aandeel. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder een verkeerde processtrategie heeft gehanteerd, noch dat de processtukken niet voldeden aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen. Klachtonderdeel 1 is dan ook kennelijk ongegrond.

4.3       Klachtonderdeel 2

                        De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.4       De voorzitter stelt vast dat dit klachtonderdeel ziet op handelen van verweerder in het jaar 1999. Klager heeft zich op 5 december 2017, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat dit onderdeel van de klacht op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.5       Klachtonderdeel 3

Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat klager hem heeft verzocht om de arts of het ziekenhuis aansprakelijk te stellen, zodat dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan. De voorzitter overweegt dat, ook indien wel zou vaststaan dat klager verweerder had verzocht om de arts of het ziekenhuis aansprakelijk te stellen, het verweerder zou hebben vrijgestaan om dat verzoek naast zich neer te leggen, nu een advocaat niet verplicht is om opdrachten van cliënten te aanvaarden. Klachtonderdeel 3 is derhalve kennelijk ongegrond.

4.6       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 2 op grond van artikel 46g Advocatenwet niet ontvankelijk verklaren en de klachtonderdelen 1 en 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-       de klachtonderdelen 1 en 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-       klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg, als griffier op 28 november 2018.

Griffier                                                            Voorzitter