ECLI:NL:TADRSHE:2018:147 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-502/DB/ZWB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:147
Datum uitspraak: 29-10-2018
Datum publicatie: 06-11-2018
Zaaknummer(s): 18-502/DB/ZWB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie:     Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door langdurig niet verzekerd te zijn voor risico van beroepsaansprakelijkheid, dit te verzwijgen voor de deken, de CCV op dit punt niet naar waarheid in te vullen, door betalingsverplichtingen niet tijdig na te komen en CCV niet in te vullen. Dekenbezwaar gegrond. Gelet op tuchtrechtelijk verleden: schrapping. Vanwege financiële draagkracht geen proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 29 oktober 2018

in de zaken 18-502/DB/ZWB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 2 juli 2018 met kenmerk K18-060 , door de raad ontvangen op 2 juli 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 2 juli 2018, met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Op 2 mei 2017 heeft de (toenmalige) deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een bezwaar ingediend tegen verweerder. Het bezwaar had betrekking op het uitblijven van een reactie van verweerder op het verzoek van de deken om te reageren op een tegen verweerder ingediende klacht. De raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft het bezwaar bij beslissing d.d. 4 september 2017 (kenmerk 17-334/DB/ZWB) gegrond verklaard en een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken aan verweerder opgelegd. Verweerder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Eveneens op 4 september 2017 heeft de raad een klacht gegrond verklaard. (kenmerk 17-335/DB/ZWB) en aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2.2     Op 12 oktober 2017 is door de deken een tweede bezwaar tegen verweerder ingediend. Het bezwaar had betrekking op het niet betalen van proceskostenveroordelingen en van de hoofdelijke omslag en het niet behalen van opleidingspunten.

2.3     Op 6 november 2017 heeft de deken tezamen met de adjunct-secretaris een kantoorbezoek aan verweerder, bij gelegenheid waarvan onder meer is afgesproken dat verweerder de polis van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan de deken zou toesturen.

2.4     Het tweede dekenbezwaar d.d. 12 oktober 2017 is behandeld ter zitting van de raad op 8 januari 2018. Inmiddels waren de bij gelegenheid van het kantoorbezoek gemaakte afspraken nagekomen en de tekortkomingen die hadden geleid tot het dekenbezwaar opgeheven, met uitzondering van de toezending van de polis van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Bij beslissing d.d. 26 februari 2018 (kenmerk 17-830/DB/ZWB/D) heeft de raad het dekenbezwaar gegrond verklaard en een voorwaardelijke schorsing van vier weken aan verweerder opgelegd.

2.5     Bij beslissing van 9 maart 2018 (kenmerk 170276) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad d.d. 4 september 2017 vernietigd en de onvoorwaardelijke schorsing omgezet in een voorwaardelijke schorsing van acht weken.

2.6     Op 26 april 2018 heeft de deken andermaal een kantoorbezoek aan verweerder gebracht. Bij gelegenheid van dit bezoek heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij reeds sinds eind 2015 niet was verzekerd voor het risico van beroepsaansprakelijkheid omdat hij was geroyeerd vanwege het uitblijven van betaling van de premie.

2.7     Op 26 januari 2018 heeft verweerder van de NOvA een factuur ontvangen ter zake de landelijke hoofdelijke omslag 2018 ten bedrage van € 720,-- en met vervaldatum 9 maart 2018. Verweerder heeft deze factuur eerst op 2 augustus 2018 en na daartoe door de deurwaarder te zijn aangemaand, voldaan.

2.8     Op 6 april 2018 heeft verweerder van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een factuur ontvangen ter zake de plaatselijk hoofdelijke omslag 2018 ten bedrage van € 757,02 en met vervaldatum 6 mei 2018. Verweerder heeft deze factuur eerst op 14 september 2018 en na daartoe door de deurwaarder te zijn aangemaand, voldaan.

2.9     Op 9 maart 2018 heeft verweerder van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant het verzoek ontvangen om uiterlijk op 2 april 2018 de CCV in te vullen. Verweerder heeft niet aan dit verzoek voldaan.

2.10   De bij beslissingen van de raad d.d. 4 september 2017(kenmerken 17-334/DB/ZWB en 17-335/DB/ZWB) en de bij beslissing van het Hof van Discipline d.d. 9 maart 2018 (kenmerk 170276) aan verweerder opgelegde proceskostenveroordelingen heeft verweerder eerst op 27 juni 2018 en na daartoe door de deurwaarder te zijn bevolen, voldaan.

3          bezwaar

3.1      Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.  heeft gehandeld in strijd met artikel 6.24 Voda, nu hij blijkens zijn eigen verklaring van 26 april 2018 al sinds eind 2015 niet meer voldeed aan zijn verzekeringsplicht.

2.  heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (30 oud), nu hij wist dat hij niet verzekerd was voor beroepsaansprakelijkheid en dit willens en wetens steeds heeft verzwegen, en bovendien in strijd met de waarheid op de CCV-opgave 2016, onder 3.1 heeft aangegeven verzekerd te zijn.

3.  heeft gehandeld in strijd met artikel 32 lid 2 AW doordat hij de factuur van de verplichte landelijke hoofdelijke omslag 2018 niet heeft voldaan.

4.  heeft gehandeld in strijd met artikel 32 lid 2 AW en het besluit financiële bijdrage 2018 doordat hij de factuur van de verplichte plaatselijke hoofdelijke omslag 2018 niet heeft voldaan.

5.  heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 29 (37 oud) door niet de verplichte CCV opgave te doen over het jaar 2017, hetgeen had dienen te zijn gedaan uiterlijk op 2 april 2018.

6.  heeft verzuimd de proceskosten te voldoen nadat hij daartoe door de raad van discipline, alsmede door het Hof van Discipline was veroordeeld.

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent de juistheid van het bezwaar van de deken. Verweerder heeft ter zitting van de raad bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij de landelijke hoofdelijke omslag 2018 en de plaatselijke hoofdelijke omslag 2018 inmiddels heeft voldaan alsook de onder klachtonderdeel 6 bedoelde proceskostenveroordelingen.

4.2      Verweerder heeft zijn excuses aangeboden voor de fouten die hij heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting van de raad zijn persoonlijke situatie toegelicht. Verweerder heeft zich intussen op eigen verzoek  per 1 juni 2018 laten schrappen van het tableau. Verweerder verzet zich niet tegen de door de deken verzochte maatregel.

4.3      Verweerder heeft ter zitting van de raad aandacht gevraagd voor zijn financiële situatie en heeft uiteengezet dat een proceskostenveroordeling financieel onevenredig zwaar zou drukken.

5          BEOORDELING

5.1     Verweerder heeft de onderdelen 1 en 2 van het dekenbezwaar uitdrukkelijk erkend. Vast staat dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.24 Voda, nu hij sinds eind 2015 niet meer voldeed aan zijn verzekeringsplicht en dat hij tevens heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (30 oud), nu hij willens en wetens steeds heeft verzwegen dat hij niet verzekerd was. Bovendien staat vast dat verweerder in strijd met de waarheid op de CCV-opgave 2016 onder 3.1 heeft aangegeven verzekerd te zijn voor het risico van beroepsaansprakelijkheid. De onderdelen 1 en 2 zijn derhalve gegrond.

5.2     Ter zake de onderdelen 3, 4 en 6 heeft verweerder ter zitting van de raad betalingsbewijzen van de door hem verrichte betalingen overgelegd. De deken heeft daarop aangegeven dat inmiddels inderdaad betaling was ontvangen. Dit laat naar het oordeel van de raad evenwel onverlet dat verweerder de gestelde betalingstermijnen ongebruikt heeft laten verstrijken en eerst na daartoe te zijn aangemaand tot betaling is overgegaan. Verweerder werd reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld wegens het niet nakomen van zijn betalingsverplichtingen. Het herhaaldelijk niet (tijdig) nakomen van betalingsverplichtingen betaamt een behoorlijk advocaat niet. De onderdelen 3, 4 en 6 zijn derhalve eveneens gegrond.

5.3     Verweerder heeft voorts erkend dat hij de CCV-aangifte voor het jaar 2017 niet heeft ingevuld. Het jaarlijks doen van aangifte van de CCV behoort tot één van de elementaire verplichtingen van een advocaat. Onderdeel 5 van het bezwaar van de deken is dan ook eveneens gegrond.

5.4     De raad komt tot de slotsom dat het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond is.

6          MAATREGEL

6.1    De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. Verweerder is langdurig niet verzekerd geweest voor het risico van beroepsaansprakelijkheid. De advocaat die een dergelijke verplichte verzekering niet heeft afgesloten roept een situatie in het leven met voor rechtzoekenden ernstige risico’s. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerders gedragingen hebben het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

        6.2    Daarnaast is vast komen te staan dat verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak door de deken niet naar waarheid te informeren. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zich al een zware maatregel.

6.3      Het beeld dat uit het voorgaande oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van het niet naleven van de voor hem geldende regels en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak.

6.4      Alles in aanmerking genomen acht de raad de maatregel van schrapping passend en geboden.

7      KOSTENVEROORDELING

7.1     Artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet bepaalt dat, indien een klacht gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, de raad verweerder in de proceskosten kan veroordelen. Verweerder heeft ter zitting van de raad met een beroep op zijn financiële situatie verzocht om een proceskostenveroordeling achterwege te laten. De raad ziet in de draagkracht van verweerder aanleiding om af te zien van het uitspreken van een kostenveroordeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

                               -     verklaart het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond;

-      legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2018.

Griffier                                                                Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2018

verzonden aan:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.   Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.   Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl