ECLI:NL:TADRSGR:2018:238 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3894/12.28/D-a

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:238
Datum uitspraak: 12-11-2018
Datum publicatie: 20-11-2018
Zaaknummer(s): R.3894/12.28/D-a
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft met de door hem gepleegde ernstige strafbare feiten het vertrouwen in de advocatuur zodanig ernstig geschaad dat schrapping de enige passende maatregel is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 november 2018

in de zaak R. 3894/12.28/D-a

naar aanleiding van het bezwaar van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 april 2018 met kenmerk K090 2011/20122 sh/dh, door de raad ontvangen op 18 april 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een ambtshalve bezwaar ingediend tegen verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van mr. H. Sytema, waarnemend deken, vergezeld van zijn stafjurist mr. S.A.A. Hendrickx. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Tegen verweerder is op 20 januari 2012 een dekenbezwaar, tevens houdende een verzoek ex artikel 60ab en 60c AW ingediend.

2.2    Op 13 augustus 2012 is een aanvullend dekenbezwaar tegen verweerder ingediend.

2.3    Verweerder heeft zich in augustus 2012 vrijwillig van het tableau laten schrappen.

2.4    Op 3 mei 2013 is verweerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor medeplichtigheid aan het medeplegen van afpersing, voor medeplichtigheid aan het medeplegen van afdreiging en voor oplichting. Hem werd onder meer een gevangenisstraf opgelegd van vier maanden.

2.5    Verweerder en het Openbaar Ministerie hebben tegen het vonnis van 3 mei 2013 hoger beroep ingesteld.

2.6    Op 17 augustus 2015 heeft het Hof uitspraak gedaan en verweerder wegens medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk uitlokken van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.

2.7    Verweerder heeft van het arrest van 17 augustus 2015 cassatie ingesteld.

2.8    De Hoge Raad heeft in januari 2018 arrest gewezen en het arrest van het Hof vernietigd voor zover het de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft en verweerder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onherroepelijk is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten en daarmee het vertrouwen in de advocatuur op grove wijze heeft geschaad.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen het bezwaar verweerd, op welk bezwaar de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder een actieve en cruciale bijdrage heeft geleverd aan een voorgenomen moord, waarbij hij zelf mogelijk belang had. Deze is door verweerder niet weersproken en hij is daarvoor ook veroordeeld tot een gevangenisstraf. Aldus is er naar het oordeel van de raad zonder meer sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Het bezwaar is dan ook gegrond.

5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat het feit dat hij zich reeds vrijwillig heeft laten schrappen van het tableau en zijn toezegging zich niet meer te zullen inschrijven als advocaat, aan oplegging van de door de deken gevraagde maatregel van schrapping in de weg staat. De raad volgt hem daarin niet. Het is immers vaste rechtspraak dat ook als een advocaat als zodanig is gedefungeerd, een klacht tuchtrechtelijk kan worden behandeld en een maatregel kan worden opgelegd indien de verweten gedragingen dateren  uit de periode dat hij nog actief was als advocaat. Aan deze voorwaarde is in de onderhavige zaak voldaan.

5.3    De raad passeert tevens het verweer dat een “gentlemen’s agreement” tussen de vorige deken en verweerder in de weg zou staan aan een tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder. Het bestaan van een dergelijke “gentlemen’s agreement” is door klager gemotiveerd betwist en blijkt ook niet uit de zich in het dossier bevindende stukken.

6    MAATREGEL

6.1    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de door hem gepleegde ernstige strafbare feiten het vertrouwen in de advocatuur zodanig ernstig geschaad dat schrapping de enige passende maatregel is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2 ;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.   

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.