ECLI:NL:TADRSGR:2018:227 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-626/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:227
Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 12-10-2018
Zaaknummer(s): 18-626/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening onvoldoende onderbouwd en aldus kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 oktober 2018

in de zaak 18-626/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 juli 2018 (kennelijk abusievelijk gedateerd 30 juli 2017) met kenmerk K039 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 31 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met zijn zorgverzekeraar. Dit geschil betrof een aantal onbetaald gelaten premiebetalingen.

1.2    In dit geschil is op 11 juni 2011 een verstekvonnis tegen klager gewezen. Op grond van dit verstekvonnis heeft de zorgverzekeraar in kwestie beslag laten leggen op de auto van klager en is een execturiale verkoop aangekondigd.

1.3    Een kantoorgenoot van verweerder heeft de executoriale verkoop van de auto van klager voorkomen.

1.4    Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn auto als gevolg van het beslag was beschadigd. Vanwege een vertrouwensbreuk is de zaak intern overgedragen aan verweerder en diens kantoorgenoot, mr. B.

1.5    Verweerder en mr. B. hebben na bestudering van het dossier aan klager te kennen gegeven geen procedure tegen de zorgverzekeraar aan te spannen.

1.6    Bij brief van 16 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij door klager aangeleverde betaalbewijzen niet als bewijs heeft gebruikt ter onderbouwing van het standpunt van klager, terwijl de kwestie juist ging om de vraag of klager de premie van de zorgverzekering wel of niet had betaald;

b)    hij niet met klager, dan wel de zorgverzekeraar heeft gecorrespondeerd over het al dan niet bestaan van een zorgovereenkomst tussen klager en de verzekeraar in de periode 2008 – 2010;

c)    hij niets heeft gedaan met een door de zorgverzekeraar verzonden aanbiedingsbrief in juli 2017;

d)    hij geen actie heeft ondernomen ter zake het door de zorgverzekeraar op de auto van klager gelegde beslag en hem niet heeft geholpen met het opheffen van dat beslag;

e)    klager tevergeefs contact heeft gezocht met het kantoor van verweerder;

f)    hij na bespreking van de klacht van klager met zijn kantoorgenoot en overname door een andere kantoorgenoot, geen voortgang in het dossier van klager heeft geboekt en klager te kennen heeft gegeven verder geen mogelijkheden te zien in onderhavige kwestie.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat een advocaat slechts verantwoordelijk is voor zijn eigen gedragingen, en niet tevens voor de gedragingen van zijn kantoorgenoten. Nu verweerder evenwel op alle klachtonderdelen inhoudelijk heeft gereageerd en daarin geen onderscheid heeft gemaakt in de door hem en/of door zijn kantoorgenoten verrichte werkzaamheden, zal de voorzitter alle klachtonderdelen behandelen alsof verweerder zelf alle werkzaamheden heeft verricht.

4.2    De klachtonderdelen hebben alle betrekking op de inhoudelijke kwaliteit van de door verweerder verrichte werkzaamheden en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.3    Gelet op het bepaalde in artikel 46 Aw heeft het tuchtrecht mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening door een advocaat aan een cliënt te beoordelen in het geval de cliënt in kwestie daarover klaagt. Wel zal daarbij rekening dienen te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij de zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren daarover van de cliënt. De cliënt dient door de advocaat geïnformeerd te worden over zijn proceskansen en het kostenrisico en de processtukken die de advocaat opstelt dienen te voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij geldt dat een advocaat niet kan worden verplicht een zaak aan te nemen of te blijven behandelen.

4.4    Verweerder heeft de aan zijn adres gemaakte verwijten gemotiveerd betwist. Gelet daarop had het op de weg van klager gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen en met bewijs te staven. Dat heeft hij nagelaten en de voorzitter kan de gegrondheid van de klachtonderdelen derhalve niet vaststellen.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 10 oktober 2018.