ECLI:NL:TADRSGR:2018:222 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-404/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:222
Datum uitspraak: 26-09-2018
Datum publicatie: 12-10-2018
Zaaknummer(s): 18-404/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een voormalig kantoorgenoot gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  26 september 2018

in de zaak 18-404/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 mei 2018 met kenmerk R 2018/31 cij/dh, door de raad ontvangen op 23 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster is in dienst geweest bij het kantoor van klager van 1 augustus 2016 tot begin oktober 2016.

1.2    Bij e-mail van 25 november 2016 aan klager heeft de bank navraag gedaan naar een door verweerster overgelegde werkgeversverklaring.

1.3    Op verzoek van klager is onderzoek verricht naar de handtekening op de werkgeversverklaring. In het kader van het onderzoek zijn aan de deskundige 9 documenten met handtekeningen van klager verstrekt. De resultaten van het onderzoek zijn opgetekend in een rapport van 7 december 2016. De conclusie van het rapport luidt als volgt:

“(…) Op basis van mijn onderzoek aan de hand van het mij ter beschikking gestelde materiaal, is naar mijn mening de betwiste handtekening geen echte handtekening van betrokkenen [klager], maar een (betrekkelijk slechte) nabootsing daarvan. Indicatoren, die op het tegendeel duiden, heb ik in het mij ter beschikking staande materiaal niet aangetroffen. (…)”

1.4    Bij brief van 29 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 

a)    Verweerster heeft bij de bank een onwaarachtige werkgeversverklaring ingediend ter verandering, vernieuwing of vestiging van een hypotheekrecht. Verweerster heeft daarmee in strijd met gedragsregels 30 en 46 (oud) gehandeld.

b)    Verweerster heeft haar verweer in deze klachtzaak onvoldoende gemotiveerd onderbouwd met stellingen die bovendien onjuist zijn. Zij heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregels 1 en 30 (oud).

c)    Verweerster heeft onjuiste informatie verstrekt.

d)    Verweerster heeft in diverse dossiers waarin zij werkzaamheden heeft verricht in de periode dat zij werkzaam was voor het kantoor van klager beroepsfouten gemaakt.

e)    Verweerster heeft gelogen tegen de Raad voor Rechtsbijstand. Om klager in een kwaad daglicht te stellen heeft verweerster gesteld bepaalde cliënten niet te kennen, terwijl uit de dossier blijkt dat zij deze cliënten wel kent.

2.2    Klachtonderdelen b tot en met e vinden hun grondslag in het antwoord van verweerster op klachtonderdeel a.

2.3    Ter onderbouwing van klachtonderdeel c heeft klager gesteld dat verweerster eerder heeft gesteld dat transportschade haar specialisme is, terwijl nu op haar briefpapier is vermeld dat zij letselschadeadvocaat is. Uit het LinkedInprofiel van verweerster lijkt te volgen dat zij 2 jaar en 9 maanden een eigen kantoor heeft gehad. De dienstbetrekking bij het kantoor van klager staat daar niet vermeld. Evenmin doet verweerster daar opgave van haar werkzaamheden als juridisch medewerker vanaf december 2016 en van de omstandigheid dat zij bij twee kantoren werkt.

2.4    Ter onderbouwing van klachtonderdeel d heeft klager het volgende gesteld. Verweerster heeft in verband met het dossier van E gesteld dat zij schriftelijk heeft vastgelegd dat E geen cassatie wenste in te stellen, maar deze schriftelijke bevestiging heeft klager niet aangetroffen in het dossier. Uit e-mails van E bleek ook dat verweerster een en ander niet schriftelijk had vastgelegd. Verweerster heeft verder een beroepsfout gemaakt in het dossier dat het ontslag van een geestelijke betrof. Ten onrechte heeft zij daarin geadviseerd dat de procedure via het UWV gevolgd zou moeten worden.

2.4    Hetgeen klager voor het overige aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft verweerster aangevoerd dat zij de bevindingen van de handschriftdeskundige in twijfel trekt. Volgens verweerster zijn de aan deze deskundige verstrekte handtekeningen tamelijk homogeen, maar beschikt zij ook over beduidend minder gelijkende handtekeningen van klager. Verweerster heeft deze handtekeningen overgelegd.

3.3    In haar verweer heeft klaagster verder haar ongenoegen geuit over de wijze waarop klager haar heeft bejegend, in het bijzonder nadat verweerster het kantoor van klager had verlaten. Verweerster heeft klager in haar verweer beticht van, zakelijk weergegeven, het verstrekken van onjuiste informatie over verweerster, over zijn kantoor en over hetgeen tussen klager en verweerster is voorgevallen.

3.4    Op hetgeen verweerster verder aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat verweerster in haar antwoord van 21 juni 2017 niet alleen heeft gereageerd op klachtonderdeel a, maar ook haar ongenoegen over klager heeft geuit en een (zelfstandige) klacht tegen klager heeft geformuleerd. Het is de voorzitter niet bekend of deze klacht van verweerster tegen klager door de deken is onderzocht. In ieder geval zal deze klacht in deze beslissing niet worden beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager heeft zijn klacht dat verweerster een onwaarachtige werkgeversverklaring heeft gebruikt onderbouwd met het handtekeningen-onderzoeksrapport van een deskundige. Bij het rapport zijn de handtekeningen gevoegd waarop het rapport is gebaseerd. Verweerster heeft een aantal (andere) documenten overgelegd waarop handtekeningen van klager staan. De voorzitter is met verweerster en de deken van oordeel dat deze handtekeningen behoorlijk afwijken van de handtekeningen die klager aan de deskundige heeft overhandigd. Gelet daarop kunnen naar het oordeel van de voorzitter de feiten niet eenduidig worden vastgesteld en is met name niet komen vast te staan dat dat de verklaring die verweerster aan de bank heeft voorgelegd onwaarachtig is. Een nader onderzoek naar de feiten ligt niet op de weg van de tuchtrechter en deze onduidelijkheid dient voor rekening van klager te blijven. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    In klachtonderdeel b komt klager in verweer tegen de volgens hem ongefundeerde aantijgingen van verweerster. Zoals hiervoor in 4.1 uiteengezet zal de gegrondheid van deze aantijgingen (in deze beslissing) niet worden beoordeeld door de tuchtrechter.

4.4    Wat betreft de wijze waarop verweerster de klacht heeft betwist geldt dat het haar vrijstaat om verweer te voeren op de wijze die haar goeddunkt. De stelling van klager dat het verweer onvoldoende is gemotiveerd of onvoldoende met bewijsstukken is onderbouwd, wat er ook zij van die stelling, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.5    Zonder uitleg, die heeft klager niet gegeven, begrijpt de voorzitter niet welk rechtstreeks belang klager heeft hij deze klacht. Klager is in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de door verweerster verstrekte informatie (on)juist is.

Klachtonderdeel d)

4.6    De klacht komt erop neer dat verweerster in de periode dat zij voor het kantoor van klager werkzaam was beroepsfouten heeft gemaakt. Nog daargelaten dat zonder uitleg, die  klager niet heeft  gegeven, niet valt in te zien welk rechtstreeks belang hij heeft bij dit klachtonderdeel, heeft klager het klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7    Klager heeft dit klachtonderdeel niet feitelijk onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a, b, d en e met toepassing van artikel 46j Advocatenwet    kennelijk ongegrond;

-    klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel e.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 26 september 2018.