ECLI:NL:TADRSGR:2018:220 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-532/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:220
Datum uitspraak: 08-10-2018
Datum publicatie: 12-10-2018
Zaaknummer(s): 18-532/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht ziet erop dat verweerster confraternele correspondentie aan de rechtbank heeft overgelegd. Gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 8 oktober 2018

in de zaak 18-532/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigden: de heer O en mr. P

over:

verweerster

gemachtigde: mr. D

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief van 2 juli 2018 met kenmerk R 2018/44 cij/mb aan de raad, door de raad ontvangen op 3 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 augustus 2018 in aanwezigheid van de beide gemachtigden van klager en verweerster, vergezeld door haar gemachtigde.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad met bijlagen;

-    de e-mail met bijlage van klager aan de raad van 27 juni 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster is op 9 december 2016 beëdigd en thans advocaat-stagiaire. Verweerster is werkzaam op het kantoor van mr. E, die haar patroon is.

2.2    Op 30 september 2016 heeft klager de heer B in zijn gezicht geslagen, waardoor de heer B schade heeft geleden. Klager en de heer B zijn in geschil omtrent de hoogte van de schadevergoeding. Verweerster en haar kantoorgenoot, mr. E, staan de heer B daarin bij.

2.3    Bij brief van 17 januari 2017 heeft mr. E namens de heer B een aansprakelijkstelling verzonden aan klager. Bij brief van 17 juli 2017 heeft mr. E namens de heer B een schadestaat verzonden aan klager.

2.4    Op 2 augustus 2017 heeft de advocaat van klager een brief gestuurd aan mr. E, met onder meer de volgende inhoud:

“Aansprakelijkheid

Op 30 september 2016 heeft een incident plaatsgevonden als gevolg waarvan uw cliënt stelt letsel te hebben geleden. Inmiddels is cliënt voor het voornoemde incident strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. Cliënt heeft in deze veroordeling berust zodat de onrechtmatigheid van zijn gedraging thans een vaststaand feit is. Cliënt erkent dan ook dat als gevolg van deze onrechtmatige gedraging een aansprakelijkheid is ontstaan voor de door uw cliënt als direct gevolg van de onrechtmatige gedraging geleden schade. Hierbij plaatst cliënt echter wel de navolgende kanttekening. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn een tweetal getuigen van het incident gehoord door de rechter-commissaris. Beide getuigen hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat cliënt in verregaande mate getreiterd/geziekt dan wel uitgelokt werd door uw cliënt. Dit ondanks dat cliënt meermaals heeft verzocht om te stoppen. Voorts hebben beide getuigen verklaard dat over en weer klappen zijn uitgedeeld. Om die reden stelt cliënt zich dan ook op het standpunt dat aan de zijde van uw cliënt in enige mate sprake is van eigen schuld ex artikel 6:101 BW.

Cliënt stelt vooralsnog de vermindering van de vergoedingsplicht vast op 15%.

Schade

Zoals gezegd erkent cliënt aansprakelijkheid voor de schade die het oorzakelijke gevolg is van het incident zoals dat plaatsvond op 30 september 2016. Het vorenstaande heeft dan ook tot gevolg dat cliënt in beginsel bereid is om de directe schade – indien en voor zover deugdelijk onderbouwd – te vergoeden. Met betrekking tot de namens uw cliënt thans opgevoerde schadeposten wenst cliënt het navolgende op te merken.

Bij een algeheel gebrek aan onderbouwing van de schadepost ’Overige kosten’ verwerpt cliënt de aansprakelijkheid voor deze kosten dan ook geheel.

Met betrekking tot de schadepost ‘Verlies aan arbeidsvermogen’ merkt cliënt het navolgende ook. Ook voor wat betreft deze gestelde kosten verwerpt cliënt bij een gebrek aan onderbouwing de aansprakelijkheid.

Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de schadepost ‘Smartengeld’. Bij een algeheel gebrek aan onderbouwing verwerp cliënt aansprakelijkheid van de gevorderde kosten.

Met betrekking tot de advocaatkosten merkt cliënt het navolgende op.

Allereerst wordt opgemerkt dat cliënt niet vermag in te zien op basis van welke wettelijke grondslag u meent dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Daarnaast komt uw urenstaat cliënt bovenmatig voor temeer daar voor cliënt geenszins valt vast te stellen of dat de werkzaamheden en daarmee het maken van de opgevoerde kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren. Immers, cliënt vermag niet in te zien om welke reden(en) door u meermaals gecorrespondeerd is met de politie, het Openbaar Ministerie, de Koninklijke Marechaussee en het Ministerie van Defensie. Met betrekking tot laatstgenoemde merkt cliënt eveneens op dat hij niet vermag in te zien om welke reden(en) u als advocaat contact zoekt met de werkgever van een civiele wederpartij. Cliënt acht dit – ondanks dat u in beginsel een grote mate van vrijheid in de behartiging van de belangen van uw cliënt toekomt – nodeloos.

Daarnaast stelt cliënt zich op het standpunt dat uw cliënt niet heeft voldaan aan de op hem rustende schadebeperkingsplicht. Immers, uit de door u overgelegde stukken blijkt in 2016 een maandloon dat ruimschoots binnen de grenzen van het bereik van de gefinancierde rechtsbijstand lijkt te blijven. Het procederen op basis van een toevoeging als zijnde een maatregel ter beperking van de schade had dan ook op de weg van uw cliënt gelegen.

Het moge duidelijk zijn dat ook deze schadepost van de hand wordt gewezen.

Vertrouwende u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben, (…)”

2.5    Op 5 september 2017 heeft mr. E een brief gestuurd aan de advocaat van klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Aansprakelijkheid

“Mijn cliënt ontkent ten stelligste dat hij uw cliënt geslagen zou hebben. Dit blijkt ook uit de camerabeelden, zoals beschreven in het proces-verbaal. Ook uit de getuigenverklaringen in het proces-verbaal kan ik niet opmaken dat mijn cliënt uw cliënt geslagen zou hebben. Zelfs uit het Schadeaangifteformulier Aansprakelijkheid, wat door uw cliënt zelf is ingevuld, kan ik niet opmaken dat mijn cliënt geslagen zou hebben. Mijn cliënt is, toen hij merkte dat uw cliënt agressief reageerde op zijn opmerking, juist weggelopen van uw cliënt.

Met een vermindering van de schadevergoedingsplicht van 15% wordt aan deze zijde dan ook niet akkoord gegaan.

Schadepost ‘overige kosten’

De schadepost ‘overige kosten’ is wel degelijk onderbouwd in de schadestaat.

Cliënt volgt een opleiding aan de particuliere school. Na de mishandeling op 30 september 2016 heeft cliënt noodgedwongen een aantal dagen van zijn opleiding verzuimd. Wegens de heftige pijn die was ontstaan door de mishandeling, heeft cliënt zich zes dagen ziekgemeld. De berekening is als volgt. Het collegegeld voor de particuliere school bedraagt € 16.250,00 per jaar en een lesdag kost € 16.250,00 / 195 lesdagen = € 83,33 per gemiste lesdag. € 83,00 x zes dagen gemiste dagen bedraagt € 498,00.

De verwerping van uw cliënt van de schadepost ‘overige kosten’ is mij dan ook onduidelijk.

Schadepost ‘verlies aan arbeidsvermogen’

Ook wat betreft deze schadepost begrijp ik het door u gestelde gebrek aan motivering niet. Client heeft, zoals vermeld in de schadestaat, twee dagen – waarvan één dag, de dag na de mishandeling betreft nota bene – niet kunnen werken vanwege letsel en vanwege de ernstige napijn. Omdat cliënt € 6,00 per uur verdient en zes uur per keer heeft gemist komt dit uit op een bedrag van 2 keer € 36,00 en dit bedraagt € 78,00. Zelfs de salarisspecificatie vindt u bij de schadestaat gevoegd.

Schadepost ‘smartengeld’

U heeft gelijk dat deze schadepost niet is onderbouwd. De reden hiervoor is dat dit niet mijn gewoonte is, omdat de wederpartij vrijwel altijd een verzekeraar betreft en de schadepost smartengeld een schadepost is die voor zich spreekt.

In deze letselschadezaak is de – voor de hand liggende – motivering de volgende.

Client is op 30 september 2016 geheel onverwacht mishandeld door uw cliënt. Hij heeft flinke klappen op zijn gezicht gekregen, waardoor er twee tanden uit zijn mond zijn geslagen en een tand is afgebroken. Cliënt heeft veel pijn gehad en uiteraard ook frustratie gekend over het feit dat hij aangezichtsletsel had en het nog maar de vraag was hoe zijn gebit hersteld zou worden en hoe zijn toekomst er qua gebit uit zou zijn. Vervolgens speelde ook het feit dat de politie, de Koninklijke Marechaussee, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Defensie de naam van uw cliënt niet bekend wilde maken, omdat uw cliënt een marinier is. Ook in het proces-verbaal werd zijn naam geanonimiseerd. De naam van de veroorzaker van het ernstige letsel van cliënt was niet bekend en dit betekende veel onzekerheid voor hem, omdat hij zijn grote schade dan niet zou kunnen verhalen.

Ook heeft cliënt te kampen met een onzekere toekomst. Door de tandarts is hem verteld dat de implantaten in zijn mond na ongeveer vijf jaar vervangen moeten worden. Echter, deze periode kan ook korter zijn en na deze periode moet cliënt het hele proces van het plaatsen van implantaten opnieuw ondergaan.

Ten slotte wordt cliënt ook regelmatig herinnerd aan zijn letsel. Al bij een vliegreis heeft hij pijn aan zijn tanden, door de druk in het vliegtuig. Kortom door de mishandeling van 30 september 2017 door uw cliënt, heeft mijn cliënt te kampen gekregen met pijn, veel frustratie en veel onzekerheid voor de rest van zijn leven.

Ik neem aan dat bovenstaande onderbouwing voldoende voor u is.

Advocaatkosten

Zoals hierboven reeds beschreven is, heb ik noodgedwongen contact op moeten nemen met de politie, het Openbaar Ministerie, de Koninklijke Marechaussee en het Ministerie van Defensie. De reden hiervoor is geweest dat uw cliënt verkeerde in de anonimiteit vanwege zijn beroep en geen van de genoemde instanties mij zijn gegevens mocht verstrekken. Uw cliënt kan er niets aan doen dat hij in de anonimiteit verkeerde, maar mijn cliënt uiteraard al helemaal niet.

U mag gerust weten dat de gegevens van uw cliënt mij zijn verstrekt door een vergissing. Anders waren de advocaatkosten op dit punt hoogstwaarschijnlijk verder opgelopen.

Indien uw cliënt er waarde aan hecht, ben ik best bereid om inzage te verstrekken in correspondentie die ik heb gevoerd met eerder genoemde instanties. Dan kan uw cliënt vaststellen dat deze werkzaamheden en de daarmee opgevoerde kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren.

Schadebeperkingsplicht

Ten slotte het argument van uw cliënt aangaande de veronderstelde schending van mijn cliënt van de schadebeperkingsplicht. Uiteraard heeft ieder slachtoffer de plicht om mee te werken aan de schadebeperkingsplicht. Juist om de schade van cliënt te beperken is er een toevoeging voor hem aangevraagd en deze toevoeging is verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. Voor de goede orde, deze toevoeging betekent in letselschadezaken niet dat uw cliënt wordt bevrijd om mijn buitengerechtelijke kosten te voldoen. Bij erkenning van aansprakelijkheid – en dat is in deze letselschadezaak een gepasseerd station – kan ik mijn buitengerechtelijke kosten bij uw cliënt verhalen.

Een grote kostenpost, dat begrijp ik, reden temeer om voortvarend te werk te gaan en niet in discussies te verzanden.

Omdat uw cliënt de medische kosten niet betwist, stel ik voor dat uw cliënt een voorschot op de schade van mijn cliënt overmaakt. Vriendelijk, maar dringend, verzoek ik uw cliënt dan ook om vóór 12 september 2017 een voorschot op de schade van € 6.000,00 over te maken op mijn derdenrekening – het rekeningnummer vindt u onderaan het briefpapier.

Ook voorafgaand aan bovenstaande datum dient de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het aan cliënt overkomen ongeval te worden aanvaard. Mocht ik de bevestiging dien aangaande niet uiterlijk op 12 september 2017 hebben ontvangen dan zal ik uw cliënte via een deelgeschilprocedure in rechte betrekken.”

2.6    Op 27 oktober 2017 heeft verweerster bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend, met als bijlagen (onder meer) voornoemde brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017. In het verzoekschrift staat, voor zover relevant, onder meer het volgende:

“Onderhandelingen

(…)

24.

Op 2 augustus 2017 wordt een brief ontvangen van [advocaat van klager], die in deze zaak opkomt voor [klager]. De aansprakelijkheid voor de gevolgen van de mishandeling worden deels erkend. Echter, de schadeposten ‘overige kosten’, en ‘verlies aan arbeidsvermogen’ en ‘smartengeld’, worden verworpen wegens een gebrek aan motivatie. Ook wenst [advocaat van klager] een vermindering op de schadevergoedingsplicht door [klager] te brengen van 15%, wegens gestelde uitdaging en treitering van [cliënt van verweerster]. De gemaakte buitengerechtelijke kosten zouden buitenproportioneel zijn en niet worden betaald (productie 12).

25.

Op 5 september 2017 wordt van deze zijde gereageerd op het schrijven van [advocaat van klager] van 2 augustus 2017 (productie 13).

Aansprakelijkheid

“Mijn cliënt ontkent ten stelligste dat hij uw cliënt geslagen zou hebben. Dit blijkt ook uit de camerabeelden, zoals beschreven in het proces-verbaal. Ook uit de getuigenverklaringen in het proces-verbaal kan ik niet opmaken dat mijn cliënt uw cliënt geslagen zou hebben. Zelfs uit het Schadeaangifteformulier Aansprakelijkheid, wat door uw cliënt zelf is ingevuld, kan ik niet opmaken dat mijn cliënt geslagen zou hebben. Mijn cliënt is, toen hij merkte dat uw cliënt agressief reageerde op zijn opmerking, juist weggelopen van uw cliënt.

Met een vermindering van de schadevergoedingsplicht van 15% wordt aan deze zijde dan ook niet akkoord gegaan.

Schadepost ‘overige kosten’

De schadepost ‘overige kosten’ is wel degelijk onderbouwd in de schadestaat.

Cliënt volgt een opleiding aan de particuliere school. Na de mishandeling op 30 september 2016 heeft cliënt noodgedwongen een aantal dagen van zijn opleiding verzuimd. Wegens de heftige pijn die was ontstaan door de mishandeling, heeft cliënt zich zes dagen ziekgemeld. De berekening is als volgt. Het collegegeld voor de particuliere school bedraagt € 16.250,00 per jaar en een lesdag kost € 16.250,00 / 195 lesdagen = € 83,33 per gemiste lesdag. € 83,00 x zes dagen gemiste dagen bedraagt € 498,00.

De verwerping van uw cliënt van de schadepost ‘overige kosten’ is mij dan ook onduidelijk.

Schadepost ‘verlies aan arbeidsvermogen’

Ook wat betreft deze schadepost begrijp ik het door u gestelde gebrek aan motivering niet. Client heeft, zoals vermeld in de schadestaat, twee dagen – waarvan één dag de dag na de mishandeling betreft nota bene – niet kunnen werken vanwege letsel en vanwege de ernstige napijn. Omdat cliënt € 6,00 per uur verdient en zes uur per keer heeft gemist komt dit uit op een bedrag van 2 keer € 36,00 en dit bedraagt € 78,00. Zelfs de salarisspecificatie vindt u bij de schadestaat gevoegd.

Schadepost ‘smartengeld’

U heeft gelijk dat deze schadepost niet is onderbouwd. De reden hiervoor is dat dit niet mijn gewoonte is, omdat de wederpartij vrijwel altijd een verzekeraar betreft en de schadepost smartengeld een schadepost is die voor zich spreekt.

In deze letselschadezaak is de – voor de hand liggende – motivering de volgende.

Client is op 30 september 2016 geheel onverwacht mishandeld door uw cliënt. Hij heeft flinke klappen op zijn gezicht gekregen, waardoor er twee tanden uit zijn mond zijn geslagen en een tand is afgebroken. Cliënt heeft veel pijn gehad en uiteraard ook frustratie gekend over het feit dat hij aangezichtsletsel had en het nog maar de vraag was hoe zijn gebit hersteld zou worden en hoe zijn toekomst er qua gebit uit zou zijn. Vervolgens speelde ook het feit dat de politie, de Koninklijke Marechaussee, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Defensie de naam van uw cliënt niet bekend wilde maken, omdat uw cliënt een marinier is. Ook in het proces-verbaal werd zijn naam geanonimiseerd. De naam van de veroorzaker van het ernstige letsel van cliënt was niet bekend en dit betekende veel onzekerheid voor hem, omdat hij zijn grote schade dan niet zou kunnen verhalen.

Ook heeft cliënt te kampen met een onzekere toekomst. Door de tandarts is hem verteld dat de implantaten in zijn mond na ongeveer vijf jaar vervangen moeten worden. Echter, deze periode kan ook korter zijn en na deze periode moet cliënt het hele proces van het plaatsen van implantaten opnieuw ondergaan.

Ten slotte wordt cliënt ook regelmatig herinnerd aan zijn letsel. Al bij een vliegreis heeft hij pijn aan zijn tanden, door de druk in het vliegtuig. Kortom door de mishandeling van 30 september 2017 door uw cliënt, heeft mijn cliënt te kampen gekregen met pijn, veel frustratie en veel onzekerheid voor de rest van zijn leven.

Ik neem aan dat bovenstaande onderbouwing voldoende voor u is.

Advocaatkosten

Zoals hierboven reeds beschreven is, heb ik noodgedwongen contact op moeten nemen met de politie, het Openbaar Ministerie, de Koninklijke Marechaussee en het Ministerie van Defensie. De reden hiervoor is geweest dat uw cliënt verkeerde in de anonimiteit vanwege zijn beroep en geen van de genoemde instanties mij zijn gegevens mocht verstrekken. Uw cliënt kan er niets aan doen dat hij in de anonimiteit verkeerde, maar mijn cliënt uiteraard al helemaal niet.

U mag gerust weten dat de gegevens van uw cliënt mij zijn verstrekt door een vergissing. Anders waren de advocaatkosten op dit punt hoogstwaarschijnlijk verder opgelopen.

Indien uw cliënt er waarde aan hecht, ben ik best bereid om inzage te verstrekken in correspondentie die ik heb gevoerd met eerder genoemde instanties. Dan kan uw cliënt vaststellen dat deze werkzaamheden en de daarmee opgevoerde kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren.

Schadebeperkingsplicht

Ten slotte het argument van uw cliënt aangaande de veronderstelde schending van mijn cliënt van de schadebeperkingsplicht. Uiteraard heeft ieder slachtoffer de plicht om mee te werken aan de schadebeperkingsplicht. Juist om de schade van cliënt te beperken is er een toevoeging voor hem aangevraagd en deze toevoeging is verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. Voor de goede orde, deze toevoeging betekent in letselschadezaken niet dat uw cliënt wordt bevrijd om mijn buitengerechtelijke kosten te voldoen. Bij erkenning van aansprakelijkheid – en dat is in deze letselschadezaak een gepasseerd station – kan ik mijn buitengerechtelijke kosten bij uw cliënt verhalen.

Een grote kostenpost, dat begrijp ik, reden temeer om voortvarend te werk te gaan en niet in discussies te verzanden.

Omdat uw cliënt de medische kosten niet betwist, stel ik voor dat uw cliënt een voorschot op de schade van mijn cliënt overmaakt. Vriendelijk, maar dringend, verzoek ik uw cliënt dan ook om vóór 12 september 2017 een voorschot op de schade van € 6.000,00 over te maken op mijn derdenrekening – het rekeningnummer vindt u onderaan het briefpapier.

Ook voorafgaand aan bovenstaande datum dient de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het aan cliënt overkomen ongeval te worden aanvaard. Mocht ik de bevestiging dien aangaande niet uiterlijk op 12 september 2017 hebben ontvangen dan zal ik uw cliënte via een deelgeschilprocedure in rechte betrekken.”

2.7    Op of omstreeks 31 oktober 2017 heeft verweerster een tweede versie van het verzoekschrift ingediend, met als bijlagen (onder meer) voornoemde brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017. De inhoud van paragraaf 24 en 25 van het verzoekschrift, zoals hiervoor onder 2.6 weergegeven, is niet gewijzigd.

2.8    Bij brief van 10 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.9    Op 14 november 2017 heeft verweerster een derde versie van het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarbij de brief van 2 augustus 2017 niet en de brief van 5 september 2017 wel als bijlage is overgelegd. De inhoud van paragraaf 24 en 25 van het verzoekschrift, zoals hiervoor onder 2.6 weergegeven, is niet gewijzigd.

2.10    Op 13 december 2017 heeft verweerster een vierde versie van het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarbij de brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017 niet als bijlagen zijn overgelegd. De inhoud van paragraaf 24 en 25 van het verzoekschrift is als volgt gewijzigd:

“24.

Op 2 augustus 2017 wordt een brief ontvangen van [advocaat van klager], die in deze zaak opkomt voor [klager].”

De nadere onderbouwing van de gevolgen van de mishandeling van [B] door [klager] zijn de navolgende.

Aansprakelijkheid

25.

[…]

Onderbouwing overgelegde schadestaat

26.

Schadepost 'reiskosten'

[…]

27.

Schadepost 'medische kosten'

[…]

28.

Schadepost 'overige posten'

[…]

29.

Schadepost 'verlies aan arbeidsvermogen'

[…]

30.

Schadepost 'smartengeld'

[…]

31.

Buitengerechtelijke kosten

[…].”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij in rechte een beroep heeft gedaan op confraternele correspondentie en daarbij ook de inhoud van schikkingsonderhandelingen aan de rechter kenbaar heeft gemaakt door niet alleen een samenvatting van de correspondentie te geven maar daarnaast ook afschriften van confraternele correspondentie bij te voegen. Klager stelt dat verweerster gedragsregels 12 en 13 (Gedragsregels 1992) heeft geschonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert verweer. Verweerster stelt dat in het op 26 oktober 2017 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift (zie hiervoor onder punt 2.6) slechts het standpunt zijdens klager wordt gegeven. Er wordt geen beroep gedaan op bijvoorbeeld een toezegging van de advocaat van klager. Dat het standpunt van een verweerder in het verzoekschrift wordt weergegeven is een verplichting (dit valt onder de gronden waarop het verzoek berust). De brief van de advocaat van klager van 2 augustus 2017 is juist in de verzoekschriftprocedure overgelegd om haar standpunt te verduidelijken. Er is geen sprake van benadeling van klager. Overigens heeft verweerster in reactie op de onderhavige klacht het verzoekschrift ingetrokken en op 14 november 2017 een nieuw verzoekschrift ingediend, waarbij de brief van 2 augustus 2017 niet is overgelegd. De brief van 5 september 2017 is wel overgelegd. Dat was in het belang van de cliënt en klager wordt hierdoor geenszins benadeeld. De brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017 kunnen niet worden gezien als confraternele correspondentie. Noch wordt op de inhoud van de brieven in rechte een beroep gedaan. Het overleggen van de brieven is dan ook niet klachtwaardig. De wederzijdse standpunten komen hier slechts duidelijk naar voren. Tot 5 september 2017 was er overigens ook geen sprake van een fase van overleg en onderhandeling om een minnelijke regeling te bereiken. De standpunten van partijen lagen daarvoor te ver uiteen, aldus steeds verweerster.

4.2    Bij dupliek heeft verweerster aangevoerd dat het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift opnieuw is gewijzigd, in die zin dat de correspondentie tussen de wederzijdse advocaten niet in de procedure wordt overgelegd, terwijl vanaf paragraaf 24 het verzoekschrift anders is geredigeerd.

4.3    Ter zitting heeft verweerster voorts nog aangevoerd dat van enig te respecteren belang aan de zijde van klager geen sprake is, nu in de deelgeschilprocedure is beslist aan de hand van het laatstelijk (in december 2017) ingediende verzoekschrift. De eerdere verzoekschriften zijn ingetrokken. Daarbij heeft verweerster (nogmaals) haar excuses aangeboden.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na voorafgaand ingewonnen advies van de deken.

5.2    Daarnaast geldt dat het een advocaat in beginsel verboden is om zonder toestemming van de wederpartij mededelingen te doen omtrent de inhoud van de tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. De ratio van dit verbod is dat daarmee onderling overleg tussen advocaten, onderhandelingen en het zoeken naar oplossingen buiten rechte wordt vergemakkelijkt.

5.3    De raad overweegt dat, nu de brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017 slechts een uitwisseling van standpunten betreft maar hierin geen schikkingsonderhandelingen zijn opgenomen, verweerster niet in strijd met gedragsregel 13 (Gedragsregels 1992) heeft gehandeld. In zoverre is de klacht aldus ongegrond. De brieven van 2 augustus 2017 en 5 september 2017 betreffen beide wel confraternele correspondentie, nu het gaat om correspondentie van de ene advocaat aan de andere advocaat. Door het overleggen van deze brieven als bijlagen bij het verzoekschrift heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992). Verweerster heeft het verzoekschrift met de betreffende brieven als bijlagen uiteindelijk wel ingetrokken, maar dat laat onverlet dat verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 12 (Gedragsregels 1992) en doet niets af aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. De klacht is in zoverre aldus gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande is de klacht deels gegrond. Bij het opleggen van de maatregel houdt de raad rekening met het feit dat verweerster ten tijde van de verweten gedragingen nog maar kort in opleiding was en dat haar patroon haar kennelijk niet op juiste wijze heeft voorgehouden hoe dient te worden omgegaan met confraternele correspondentie. Daarbij heeft verweerster haar excuses aangeboden voor de verweten gedragingen. Een en ander afwegende acht de raad het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald.

Aldus beslist door: mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, J.H.M. Nijhuis, H.B. de Regt en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2018.