ECLI:NL:TADRSGR:2018:173 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-612/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:173
Datum uitspraak: 17-08-2018
Datum publicatie: 21-08-2018
Zaaknummer(s): 18-612/DH/RO
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: 60ab Aw (primair) afgewezen. 60b Aw (subsidiair) toegewezen. Verweerder is niet in staat zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen en is onvoldoende bereikbaar voor de deken. de financiële situatie van het kantoor van verweerder is zorgwekkend en staat aan een goede praktijkuitoefening in de weg.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 17 augustus 2018

in de zaak 18-612/DH/RO

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet,           subsidiair artikel 60b Advocatenwet, van:

(…) deken van de       Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

tegen:

(…)

verweerder

gemachtigde de heer mr. A

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 augustus 2018 met kenmerk R 2018/52 edl, door de raad ontvangen op 7 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, subsidiair artikel 60b Advocatenwet, ingediend tegen verweerder.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 13 augustus 2018 met gesloten deuren, in aanwezigheid van de deken en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde producties.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is op 9 maart 2010 ingeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam, waar hem op 19 april 2013 de stageverklaring is uitgereikt. Op 2 oktober 2014 heeft verweerder zijn kantoor verplaatst naar het arrondissement Rotterdam. Tot dan verrichtte verweerder zijn werkzaamheden vanuit een eenmanszaak, die op enig moment is ondergebracht in een werkmaatschappij, Advocatenkantoor I B.V. Deze werkmaatschappij hangt onder de holding-vennootschap van verweerder.

2.2    Eind 2017 heeft de ambtsvoorganger van de deken een signaal ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand dat er onder de tegoeden van verweerder beslag was gelegd door de Belastingdienst inzake een betalingsachterstand ten bedrage van € 15.168,- bij Advocatenkantoor I B.V. en een betalings-achterstand ten bedrage van € 36.872,- bij de holdingvennootschap van verweerder.

2.3    In dat kader zijn op 22 december 2017 en 25 januari 2018 brieven gestuurd door de ambtsvoorganger van de deken aan verweerder. Bij e-mail van 2 februari 2018 heeft verweerder hier als volgt op gereageerd:

“Refererend aan uw brieven d.d. 22 december 2017 en 25 januari 2018, en na overleg met mijn huidige fiscalist (…), deel ik u het volgende mede.

Medio maart 2014 had ik de besloten vennootschappen [Advocatenkantoor I B.V.] en [holdingvennootschap van verweerder] opgericht, om voortaan vanuit deze ondernemingsstructuur de advocatenpraktijk voort te zetten. De vennootschappen gingen pas vanaf 1 oktober 2014 daadwerkelijk deelnemen aan het economische verkeer. Vanaf dat moment startte er ook daadwerkelijk een facturatie. Tot dat moment verrichte ik nog mijn werkzaamheden vanuit mijn eenmanszaak.

De basis van alle ellende begon op het moment dat mijn toenmalig boekhouder en fiscalist (…) trachtte mijn eenmanszaak in te brengen in de BV structuur. Na eindeloos aan het lijntje te zijn gehouden en vervolgens ook nog getrakteerd te zijn geweest op de nodige hoge nota’s, heeft hun manier van werken niet geleid tot de nodige rust, zodat ik kon bezig zijn met mijn activiteiten. Sterker nog, begin 2016 was men erachter gekomen, dat het toch niet verstandig bleek te zijn om de eenmanszaak in te brengen. Derhalve is er door hen wel iets vreemds gefabriceerd op de balans van het laatste kwartaal van 2014, waarvoor ik uiteindelijk begin 2017 onaangenaam verrast werd door de Ontvanger. Deze onaangename verrassing had er ook uiteindelijk toe geleid, dat ik in maart 2017 definitief afscheid nam van deze boekhouder.

Tot het moment dat ik de BV-structuur in ging, had ik nooit problemen gehad met de Belastingdienst en kon ik mijn  verplichtingen altijd op een correcte wijze nakomen. Ook in de BV-structuur ging dit in eerste instantie goed. Ik wist exact wat mijn verplichtingen waren, en die probeerde ik altijd zo correct mogelijk na te komen. Het ging zodanig goed, dat ik besloot mijn kantoor te verrijken met personele ondersteuning, waarvan ik hoopte dat zij zich dubbel en dwars konden terugverdienen. Voor wat betreft dit laatste, kwam ik van een behoorlijk koude kermis thuis. Het personeel, dat ik had aangenomen, de meesten op basis van een jaarcontract, verdiende zich absoluut niet terug, en het werd een enorm blok aan mijn been. Opdrachten (zoals dictaten uitwerken, dossiers ordenen, agenderen) werden niet goed uitgevoerd en men beschouwde mijn praktijk meer als een betaalde vakantieplek, dan als een advocatenpraktijk. Derhalve zorgde ik er wel voor dat de aangiften altijd keurig verzorgd werden, en probeerde ik altijd op tijd te zijn met de betaling van de belastingen. Doordat ik niet goed geadviseerd ben door mijn toenmalige boekhouder, en ik totaal geen enkele ervaring had met personeel, ging ik op den duur mezelf tegenkomen.

Als een goede baas, heb ik altijd mijn personeel op de eerste plaats gezet. Dientengevolge ging er wel een achterstand ontstaan bij de Ontvanger. Ik realiseer me, dat ik achteraf gezien harder had moeten zijn tegen mijn personeel en hen één voor één de laan had moeten uitsturen, in plaats van eindeloos kansen op kansen te geven. Goed personeel is een verrijking, maar slecht personeel is de doodsteek voor iedere organisatie. Zonder personeel was ik absoluut beter af geweest en had het nimmer zo uit de hand kunnen lopen.

Ik schaam me diep voor de schuld die de oude BV-structuur heeft bij de Ontvanger. Ik heb op allerlei wijzen getracht tot een oplossing te komen. Uiteindelijk stapte ik medio maart 2017 over naar een andere boekhouder (…)  en gaf ik hen te kennen de BV-structuur onmiddellijk te willen staken en mijn eenmanszaak nieuw leven in te willen blazen. Op advies van het aan hen gelinkte (…), had ik een nieuwe BV-structuur opgericht, die voortaan de activiteiten van de advocatenpraktijk zou voortzetten. (…)

Voor de oude BV-structuur wilde ik tot een regeling komen, maar ook deze boekhouder deed niet wat ik aan hem had opgedragen, namelijk het staken van de oude BV-structuur en het indienen van 0-aangiften. Tot overmaat van ramp kwam ik erachter dat geen enkele boekhouder meer aangifte had gedaan namens de oude BV-structuur. Dientengevolge werden er vervolgens ambtshalve aanslagen opgelegd, waardoor de schuld van de oude BV-structuur in een hoog tempo opliep.

Medio september 2017 heb ik mijn boekhouder nadrukkelijk aangegeven mijn eenmanszaak nieuw leven te willen inblazen, omdat ik op basis van een voortschrijdend inzicht tot de conclusie was gekomen, dat de BV-structuur niets voor mij was. Wederom werd ik aan het lijntje gehouden en kreeg ik geen duidelijkheid. Ik heb zelf geen verstand van de fiscaliteit en zodoende was het voor mij geheel onduidelijk welke aangiften nu wel of niet klopten en of er überhaupt nog wel aangifte was gedaan door een boekhouder. De bekende zinsnede “we zijn nog in onderhandeling” had ik intussen al ruim 100 keer gehoord, en ik kreeg steeds meer de indruk dat de toenmalige boekhouders onderling elkaar probeerden dwars te liggen.

Overmaat van ramp werd er begin december 2017 door de Ontvanger derdenbeslag gelegd bij de Raad voor Rechtsbijstand op alle vorderingen en toekomstige vorderingen. Dit brengt met zich mede, dat alle betalingen vanuit de Raad voor Rechtsbijstand nu rechtstreeks worden overgemaakt aan de Ontvanger. (…)

Gelukkig leerde ik medio november 2017 (…) kennen, die thans optreedt als mijn fiscalist. (…) heeft namens mij direct contact opgenomen met de Inspecteur. Hij had geconstateerd, dat er veel aangiften onjuist alsmede niet waren ingediend. Hierdoor heeft de belastingdienst de aanslagen ambtshalve opgelegd. De toen desbetreffende adviseur heeft hierop geen bezwaar aangetekend. Dit heeft ervoor gezorgd dat er hoge kosten en renten in rekening zijn gebracht. Mijn huidige fiscalist heeft reeds een bedrag van ruim € 10.000,- verminderd. Zodoende heb ik onlangs deels verrekeningen en verminderingen ontvangen. Ter ondersteuning stuur ik deze als bijlage mee. Tevens heeft mijn fiscalist op 08 januari 2018 een verzoek betalingsregeling ingediend en verzoek opheffing minimumlooneis DGA aangevraagd. Hierop hebben wij nog geen beslissing ontvangen. Mijn fiscalist verwacht binnen nu en 2 maanden dat alle aangifte correct zijn ingediend en tevens zijn verwerkt bij de belastingdienst. Uiteraard ben ik in tussentijd ook begonnen met het betalen van zijn (daadwerkelijke) achterstanden. Mijn fiscalist verwacht dat het totale openstaande bedrag (alle vennootschappen en privé aangifte) rond de € 15.000,- bedraagt. Dit bedrag, dat mogelijk zelfs nog lager kan uitvallen, zal ik in 12 termijnen kunnen afbetalen.

Ten overvloede, zoals ik al in eerdere correspondentie aan uw Orde kenbaar maakte. Ik verricht mijn werkzaamheden nog louter vanuit een eenmanszaak, en mij is door mijn fiscalist zeer dringend afgeraden om nog ooit vanuit een besloten vennootschap te gaan werken. Dit advies heb ik opgevolgd. Ik zal er alles aan doen om mijn probleem tijdig op te lossen en derhalve beloof ik u het nooit meer zover te laten komen. Voor wat betreft het selecteren van een goede accountant of fiscalist ben ik immers zelf verantwoordelijk en dat geldt uiteindelijk ook voor mijn financiële administratie.”

2.4    Op 5 februari 2018 heeft de ambtsvoorganger van de deken een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In goede orde ontving ik uw e-mail van 2 februari 2018 met bijlagen.

Dank voor de informatie. Voorlopig laat ik het rusten.

Wilt u mij berichten op welk moment u aan alle verplichtingen jegens de Belastingdienst heeft voldaan en de beslagen zijn opgeheven?”

2.5    Op 6 maart 2018 heeft de ambtsvoorganger van de deken een kantoorbezoek afgelegd aan het kantoor van verweerder. In het verslag naar aanleiding van dit verzoek is onder meer het volgende opgenomen:

“Enige maanden voor ons bezoek hadden wij van de Raad voor Rechtsbijstand een signaal ontvangen over een aanwezige belastingschuld.

Hoewel wij hierover reeds separaat gecorrespondeerd hadden, hebben wij tijdens het bezoek onze zorg hierover uitgesproken. [Verweerder] heeft zich in de loop van 2017 tot een nieuwe accountant/boekhouder gewend, die bij het opstellen van de jaarstukken 2016 en 2017 vertraging heeft opgelopen, nu hij zich niet kan verenigen met bepaalde werkzaamheden van de vorige accountant. Desondanks is afgesproken dat [verweerder] ons uiterlijk 1 april 2018 de definitieve jaarstukken 2016 en 2017 zal toezenden (afspraak).

[Verweerder] heeft ons wel aangegeven dat hij een regeling met de Belastingdienst heeft getroffen over de ontstane schuld. De gegevens over deze regeling zal hij ons binnen twee weken na het bezoek doen toekomen (afspraak). Hij heeft met [de heer B] afgesproken dat zijn bedrijf deze belastingschuld zal voldoen, waarna [verweerder] deze schuld terugbetaalt door middel van te verrichten werkzaamheden. Wij hebben [verweerder] aangegeven dat wij ons bij een dergelijke regeling ernstige zorgen maken over zijn onafhankelijkheid. [Verweerder] meent dat zijn onafhankelijkheid in de met de betreffende opdrachtgever gesloten overeenkomst voldoende is gewaarborgd, zodat wij hebben afgesproken dat deze overeenkomst ter beoordeling aan ons zal worden toegezonden (afspraak).”

2.6    Op 28 maart 2018 heeft de deken een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van het bezoek dat (…) op 6 maart 2018 aan uw kantoor brachten, zend ik u hierbij het verslag met daarin hun bevindingen en aanwijzingen (bijlage).

(…) Naar aanleiding hiervan verzoek ik u mij binnen drie weken na heden te berichten dat deze aanwijzingen zijn opgevolgd, onder toezending van bewijsstukken. Verder verzoek ik u (…) de gemaakte afspraken uiterlijk op de overeengekomen data na te komen.

Verder ontving ik (…) uw e-mail van 16 maart 2018, waarin u de overeenkomst met (de onderneming van) [de heer B] toestuurt. Ik stel echter vast dat dit een simpele opdrachtbevestiging betreft, waaruit niet blijkt dat [de heer B] garant staat voor de aanwezige belastingschuld, dan wel deze schuld voor u voldoet. Als gevolg hiervan verzoek ik u alsnog de in dit kader gemaakte afspraken met [de heer B] en, conform voornoemd verslag, de gemaakte afspraken met de Belastingdienst toe te zenden. Graag ontvang ik deze stukken uiterlijk 3 april 2018.”

2.7    Op 6 juni 2018 heeft de Ontvanger van de Belastingdienst Midden- en Kleinbedrijf (hierna: De Belastingdienst) een faillissementsverzoek, ingediend tegen Advocatenkantoor I B.V., laten betekenen aan het huisadres van verweerder. Verweerder is daarbij opgeroepen om op 26 juni 2018 om 10:30 uur te verschijnen voor de rechtbank Rotterdam ter zake de behandeling van het faillissementsverzoek.

2.8    Op 22 juni 2018 heeft de deken van de rechtbank Rotterdam vernomen dat namens de Belastingdienst een faillissementsverzoek was ingediend tegen Advocatenkantoor I B.V. Diezelfde dag heeft de deken telefonisch contact opgenomen met verweerder, waarbij de deken is gebleken dat verweerder nog niet bekend was met het faillissementsverzoek. Uit het faillissementsverzoek blijkt dat de Belastingdienst een vordering ten bedrage van € 15.569,- op Advocatenkantoor I B.V. heeft uit hoofde van opgelegde aanslagen loonheffingen, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Daarnaast blijkt uit het faillissementsverzoek dat Ferratum Sweden AB een vordering ten bedrage van € 8.630,- heeft op Advocatenkantoor I B.V.

2.9    Op 17 juli 2018 is Advocatenkantoor I B.V. in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. T als curator is benoemd.

2.10    Op 25 juli 2018 heeft de deken een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ter zake het faillissement van [Advocatenkantoor I B.V.] wil ik het volgende onder uw aandacht brengen.

Op 20 juli 2018 heb ik telefonisch contact gevoerd met [mr. T], advocaat te Alphen aan den Rijn die benoemd is tot curator over [Advocatenkantoor I B.V.], uw voormalig werkmaatschappij. U hebt mij eerder aangegeven de situatie onder controle te hebben, althans ervoor te zorgen dat dit faillissement zou worden afgewend. Juist ter voldoening van de vorderingen, met name die van de belastingdienst, had u afspraken gemaakt met [de heer B] van (…) BV.

De lening die u van genoemde BV zou ontvangen in privé, zou aangewend worden om de financiële situatie van [Advocatenkantoor I B.V.] te regelen. Al op 6 juni 2018, de datum van de oproep voor de faillissementszitting in Rotterdam, bleek dat een en ander verre van solide was. U stelde er echter alles aan te doen de kwestie op te lossen. Ook [de heer B] heeft mij daar telefonisch eind juni 2018 over benaderd.

Ik moet nu constateren dat u er niet in geslaagd bent een en ander tot een goed einde te brengen; de BV is immers failliet verklaard.

Verder moet ik vaststellen dat u mij niet uit eigen beweging op de hoogte heeft gehouden van de belangrijke ontwikkelingen. Naar ik begreep heeft een advocaat u vertegenwoordigd op de zitting van de rechter-commissaris in Den Haag, terwijl u in het buitenland verbleef; naar verluidt was dit om een congres bij te wonen. Als dat juist is, twijfel ik aan uw vermogen om prioriteiten te stellen. [Advocatenkantoor I B.V.] is intussen failliet verklaard en u heeft met de dreigende ondergang van die BV uw activiteiten ondergebracht in een andere BV, namelijk [L B.V.]. Ik ben er niet gerust op dat financiële gevolgen voor de nieuwe BV of u persoonlijk, zullen uitblijven. Dat zou uw werkzaamheden als advocaat geheel kunnen verhinderen. Dat is ook het geval wanneer de conclusie zou moeten worden getrokken dat u bewust de vorderingen van de belastingdienst heeft trachten te isoleren in [Advocatenkantoor I B.V.] om in een andere rechtspersoon uw activiteiten onder te brengen. Dat zou mijns inziens indruisen tegen de gedragsregels voor de advocatuur en strijden met de belangrijkste kernwaarden.

Voor het overige begreep ik dat de Raad voor Rechtsbijstand hoe dan ook geen betalingen meer aan u zal doen, niet aan een van de BV’s en niet aan u persoonlijk als gevolg van het faillissement. Daarbij ligt er beslag van de Belastingdienst en zijn vorderingen verpand (…). Dit betekent dat er langs deze weg geen inkomsten meer op gang kunnen komen. Ik acht dat vanzelfsprekend zeer zorgwekkend en ik vraag mij dan ook af hoe u uw praktijk denkt draaiend te houden.

Van de Raad voor Rechtsbijstand kreeg ik ook de informatie dat er sinds 2010 400 toevoegingen nog niet als gedeclareerd bekend zijn. Het lijkt mij dat daarvan intussen wel vaststellingen hadden kunnen zijn aangevraagd waardoor de huidige financiële problemen afgewend hadden kunnen worden. Ik zou graag van u vernemen hoe u dat ziet.

Ten slotte staat nog steeds bij de Orde van Advocaten in BAR vermeld dat uw kantoor gevestigd zou zijn aan de (…) te (…), terwijl u stelt daar vanwege een aanzienlijke waterschade geen kantoor meer te houden. Op de website van [L B.V.] staat als kantooradres het (…) te (…). Toen wij elkaar op en na 22 juni jl. spraken, gaf u aan op dat adres uitsluitend een spreekkamer te reserveren. Uw dossiers en apparatuur bevinden zich kennelijk elders. Mij is althans niet bekend waar. Door geen kantoor te houden, dan wel geen correcte opgave te doen van uw feitelijke kantooradres, handelt u in strijd met de voorschriften, onder meer met artikel 12 lid 1 Advocatenwet en art 6.2 Verordening op de Advocatuur. Om meer helderheid in de situatie te verkrijgen, wil ik u op korte termijn bezoeken met mijn stafjurist, (…) op uw huidige kantooradres.

Ik ontvang graag uiterlijk vrijdag 27 juli a.s. bericht van u om een afspraak te kunnen noteren om volgende week op uw kantoor te komen”

2.11    Op 30 juli 2018 heeft de deken een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Op mijn e-mail van 25 juli 2018 heb ik nog geen reactie mogen ontvangen.

Graag ontvang ik alsnog uw reactie uiterlijk woensdag 1 augustus 2018.”

2.12    Op 3 augustus 2018 heeft de deken een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Op mijn e-mails van 25 en 27 juli 2018 mocht ik geen reactie van u vernemen.

Nu mij inmiddels ook het signaal heeft bereikt dat u afgelopen week niet op een zitting bent verschenen, ben ik voornemens de Raad van Discipline te verzoeken een tuchtrechtelijke (spoed)maatregel jegens u te nemen.”

2.13    Op 6 augustus 2018 heeft mr. H een e-mail gestuurd aan de deken, met onder meer de volgende inhoud:

“Graag wil ik het volgende onder uw aandacht brengen.

In maart dit jaar heeft [verweerder] de belangenbehartiging overgenomen van een wederpartij in een reeds lang lopende procedure betreffende omgang en gezag. Helaas hebben zich sinds maart diverse (in mijn ogen) verontrustende incidenten voorgedaan.

1)    Tijdens de procedure bleek [verweerder] meerdere malen niet goed op de hoogte van de stand van zaken. Enkele voorbeelden:

-    [Verweerder] stelde op 29 maart voor dat partijen naar een mediator konden gaan. Hij was er kennelijk niet van op de hoogte dat zijn eigen cliënte de afspraak bij de (door partijen gezamenlijk gekozen) mediator voor 20 maart (!) zelf had afgezegd.

-    [Verweerder] stelde zich in eerste instantie niet in de procedure bij de rechtbank, maar ook niet in de procedure bij het gerechtshof (appel ingesteld door zijn cliënte tegen het niet benoemen van een bijzondere curator). Pas nadat ik het door mij bij het Gerechtshof ingediende verweerschrift (zekerheidshalve) zowel naar hem als naar zijn cliënte had gestuurd, stelde hij zich bij het gerechtshof (met het verwijt aan mij dat ik zijn cliënte de stukken niet rechtstreeks had mogen sturen).

-    Bij de rechtbank stelde [verweerder] zich pas op 7 mei 2018, een week voor de zitting. Daarbij diende hij een omvangrijk verweerschrift in, waarvan hij pas op 9 mei 2018 (daags voor het hemelvaartweekend, terwijl de maandag daarna de zitting zou plaatsvinden) een afschrift aan mij zond. Diezelfde dag ontving ik ook nog circa 100 pagina’s aan aanvullende producties.

Ter zitting heb ik hiertegen uiteraard bezwaar gemaakt en aangegeven dat dit in strijd was met de goede procesorde. Na afloop van de zitting bood [verweerder] mij hiervoor zijn excuses aan en liet daarbij vallen dat hij tot voor kort nog niet op de hoogte zou zijn geweest van deze procedure (die al bijna een jaar liep)! Dit terwijl ik een kopie van de oproep voor deze zitting al bij mijn eerste mail aan [verweerder] had gevoegd en ik ervan overtuigd ben dat de voorgaande advocaat een compleet en overzichtelijk dossier heeft overgedragen.

2)    [Verweerder] heeft uiteindelijk het hoger beroep ingetrokken. Hij heeft echter nagelaten mij een kopie te sturen van zijn bericht daarover aan het gerechtshof. Ik heb hem in een mail gevraagd waarom hij mij hierover niet zelf heeft geïnformeerd. Hierop ontving ik geen reactie. Ook mijn twee volgende mails, waarin ik dit in herinnering riep, zijn niet beantwoord. Daarna heb ik in een periode van twee weken tijd vijf maal geprobeerd [verweerder] te bellen, maar hij was steeds niet bereikbaar. Pas de 6e keer kreeg ik hem eindelijk te spreken en legde hij uit dat hij door toedoen van een waterschade in zijn kantoor vergeten was mij een kopie te zenden. Ook andere keren was het moeilijk voor mij om [verweerder] te bereiken, waarbij ook het gebruik van twee verschillende e-mailadressen (…) voor verwarring zorgde.

3)    In de procedure bij de rechtbank over gezag en omgang werd in mei een VOTS uitgesproken. Er werd bij de beschikking direct een volgende zittingsdatum gepland, 31 juli jl. Ter zitting bleek [verweerder] niet aanwezig. Toen hier door de rechter naar werd gevraagd gaf de cliënte van [verweerder] aan dat hij haar eerder had bezworen aanwezig te zullen zijn, maar dat zij hem al een week niet kon bereiken. Ook voor de zitting had zij nog geprobeerd hem te bereiken, maar kreeg nog altijd geen gehoor.

Gezien de opeenstapeling van incidenten (met als hoogtepunt de afwezigheid van [verweerder] op voornoemde zitting) meende ik u deze informatie niet te mogen onthouden.”

2.14    Bij brief 7 augustus 2018 heeft de deken het onderhavige verzoek ingediend bij de raad. 

3    GRONDEN VAN HET VERZOEK

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerder primair op grond van artikel 60ab Advocatenwet, subsidiair op grond van artikel 60b Advocatenwet, voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk.

3.2    Volgens de deken geeft verweerder er, gelet op voornoemde feiten, blijk van zijn praktijk niet naar behoren te kunnen uitoefenen. De voormalig werkmaatschappij van verweerder, Advocatenkantoor I B.V., is op 17 juli 2018 failliet verklaard. Sinds eind 2017 ligt er beslag op de tegoeden van verweerder die de Raad voor Rechtsbijstand onder zich heeft, hetgeen betekent dat verweerder geen declaraties kan indienen totdat de schulden zijn ingelost. De financiële situatie van het kantoor van verweerder is uiterst zorgwekkend. Ondanks herhaalde verzoeken van de deken en zijn ambtsvoorganger om hen tenminste op de hoogte te houden van de schuldenproblematiek, heeft verweerder dat niet (althans niet tijdig en niet adequaat) gedaan. Daarbij heeft de deken geen enkele reactie van verweerder mogen ontvangen op de e-mails van 25 juli 2018, 30 juli 2018 en 3 augustus 2018. Ook op pogingen van mr. H om contact met verweerder te krijgen wordt niet gereageerd. Op 31 juli 2018 is verweerder, zonder aankondiging, niet verschenen op een zitting van de rechtbank Rotterdam, nadat hij zeker al een week niet bereikbaar was voor zijn cliënte. Ook in de periode daarvoor heeft verweerder in de door hem voor haar behandelde zaken inadequaat opgetreden voor de betreffende cliënte. 

3.3    De bovengenoemde omstandigheden vormen volgens de deken aanleiding om verweerder zo spoedig mogelijk voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk, totdat hij er blijk van geeft zijn praktijk weer op behoorlijke wijze te kunnen uitoefenen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij wegens privéomstandigheden niet heeft gereageerd op de berichten van de deken. Verweerder is verwikkeld in een echtscheiding en is bang dat hij zijn kind nooit meer zal zien. Deze privéomstandigheden heeft hij prioriteit gegeven.

4.3    Voorts heeft verweerder aangevoerd dat het niet klopt dat hij niet naar een zitting zou zijn gegaan. Op de dag van de zitting, 31 juli 2018, heeft verweerder in het roljournaal gekeken alwaar hij zag dat de zitting was verplaatst naar 3 oktober 2018.

4.4    De gemachtigde van verweerder heeft daarbij nog aangevoerd dat er mogelijk verwarring is ontstaan bij verweerder omdat er in de betreffende zaak twee procedures naast elkaar lopen, een bodemprocedure en een ondertoezichtstelling. Mogelijk zag de datum van 3 oktober 2018 op de zitting in de bodemprocedure, aldus de gemachtigde van verweerder.

4.5    Verweerder heeft voorts nog aangevoerd dat hij binnenkort zijn praktijk wil gaan uitoefenen vanaf het kantooradres van zijn gemachtigde, zodat deze hem kan begeleiden en zaken van hem kan waarnemen. Dit zou verweerder de rust geven om de nodige orde op zaken te kunnen stellen.

5    BEOORDELING

Primair verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet

5.1    Op grond van artikel 60ab Advocatenwet kan de raad, op verzoek van de deken, de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel een voorlopige voorziening treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening van die advocaat, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt.

5.2    In de kern heeft het verzoek betrekking op de wijze waarop verweerder zijn kantoor organiseert. Het verzoek verwijst naar de zorgwekkende financiële situatie van verweerder en de onbereikbaarheid van verweerder voor de deken. De deken heeft daarbij weliswaar ook gewezen op het e-mailbericht van mr. H aan de deken van 6 augustus 2018, waaruit volgens de deken volgt dat verweerder de belangen van zijn cliënte in die zaak niet goed heeft behartigd, maar verweerder heeft een en ander betwist.

5.3    De raad is van oordeel dat de deken onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van handelen of nalaten van verweerder dat een onmiddellijk schorsen in de uitoefening van de praktijk dan wel een voorlopige voorziening in de zin van artikel 60ab Advocatenwet rechtvaardigt. Het primaire verzoek zal daarom worden afgewezen.

Subsidiair verzoek ex artikel 60b Advocatenwet

5.4    Op grond van artikel 60b Advocatenwet kan de raad, op verzoek van de deken, een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel één of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van die advocaat treffen, die de raad geboden acht.

5.5    De raad is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat verweerder thans niet in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Vast is komen te staan dat verweerder niet, althans onvoldoende reageert op verzoeken van de deken, zich niet aan toezeggingen tot het informeren van de deken houdt en niet of nauwelijks bereikbaar is voor de deken. Ook is gebleken dat de financiële situatie van het kantoor van verweerder zorgwekkend is, en aan een goede praktijkuitoefening in de weg staat. Daarnaast is sprake van privéomstandigheden die ervoor zorgen dat verweerder zijn praktijk op dit moment niet de aandacht kan geven die deze verdient.

5.6    Weliswaar heeft verweerder ter zitting voorgesteld om zijn praktijk onder te brengen op het kantoor van zijn gemachtigde, maar dat voorstel was ter zitting onvoldoende uitgewerkt om de raad ervan te kunnen overtuigen dat een behoorlijke praktijkuitoefening door verweerder daarmee voldoende gewaarborgd zal zijn.

5.7    Het voorgaande leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht. De raad wijst het verzoek van de deken op de voet van artikel 60b Advocatenwet om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen dan ook toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het primaire verzoek van de deken tot schorsing van verweerder op grond van artikel 60ab Advocatenwet af;

-    wijst het subsidiaire verzoek van de deken tot schorsing van verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, J.H.M. Nijhuis, H.B. de Regt en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2018.

De griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen        Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 augustus 2018 verzonden.