ECLI:NL:TADRSGR:2018:120 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-948/DH/RO/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:120
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 12-06-2018
Zaaknummer(s): 17-948/DH/RO/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Schrapping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Schrapping naar aanleiding van dekenbezwaar. Verweerder is niet verschenen op zittingen. Ook heeft hij een factuur van een deurwaarder onbetaald gelaten en heeft hij niet gereageerd op door de deken daarover aan verweerder gezonden brieven en e-mailberichten. Voorts heeft hij twee piketmeldingen geaccepteerd en is niet verschenen op ten minste één van de twee zittingen. Vast staat immers dat verweerder herhaaldelijk niet heeft gereageerd op verzoeken en berichten van klager en evenmin op het aan hem toegezonden concept-dekenbezwaar. Alles in aanmerking genomen acht de raad de maatregel van schrapping passend en geboden. Daarbij neemt de raad mede in aanmerking dat aan verweerder in de afgelopen drie jaren twee zware maatregelen zijn opgelegd maar dat dat geen verbetering teweeg heeft gebracht. Ook heeft de raad daarbij acht geslagen op de houding en opstelling van verweerder ter zitting. Die was – kort samengevat – warrig en onsamenhangend. Verweerder bagatelliseert naar het oordeel van de raad de ernst van de aan hem gemaakte verwijten en legt de oorzaak daarvoor overwegend buiten zichzelf. De raad wijt die houding aan een gebrek aan zelfinzicht en verantwoordelijkheidsgevoel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 juni 2018

in de zaak 17-948/DH/RO/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 17 november 2017 met kenmerk R 2017/86 cij, door de raad ontvangen op 19 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een ambtshalve bezwaar tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 9 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is op [datum] 2006 beëdigd als advocaat. Hij voert zelfstandig kantoor. Op zijn kantoor zijn geen andere advocaten werkzaam.

2.2    Bij brief van 13 juni 2016 heeft de Hoofofficier van Justitie aan klager bericht een redelijk vermoeden te hebben dat verweerder betrokkenheid had bij het wijzigen van een vonnis van 13 juni 2013 en er jegens verweerder derhalve een verdenking bestond ter zake overtreding van artikel 225 Wetboek van Strafrecht.

2.3    Bij brief van 11 juli 2016 heeft de Hoofdofficier van Justitie aan klager bericht dat verweerder bij een tweetal zittingen op respectievelijk 30 juni en 1 juli 2016 niet is verschenen.

2.4    Een advocaat waarmee verweerder korte tijd een samenwerkingsverband had heeft bij brief d.d. 30 september 2016 aan klager bericht dat hij van de rechtbank had vernomen dat verweerder bij zittingen van 23 en 26 september 2016 niet is verschenen.

2.5    Op 13 februari 2017 is door een deurwaarder de bemiddeling van klager ingeroepen om te bewerkstelligen dat een openstaande factuur werd voldaan. Verweerder heeft niet gereageerd op brieven en e-mailberichten daarover van klager. De bemiddeling is bijgevolg niet geslaagd.

2.6    In het weekeind van 15 en 16 juli 2017 is verweerder opgepakt vanwege de verdenking van huiselijk geweld en na aanhouding voor verhoor in verzekering gesteld. Verweerder is vervolgens in bewaring gesteld voor een periode van 14 dagen, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging werd opgeschort tot 21 juli 2017 teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zijn advocatenpraktijk zorgvuldig te kunnen overdragen.

2.7    Omdat verweerder zich op 21 juli 2017 niet had gemeld is hij op 22 juli 2017 aangehouden.

2.8    Op 27 juli 2017 heeft klager een verzoek ex artikel 60ab lid 2 Advocatenwet bij de raad ingediend. Daaraan heeft hij de voorlopige hechtenis van verweerder ten grondslag gelegd.

2.9    Bij beschikking van 3 augustus 2017 heeft de raadkamer van de rechtbank Den Haag de gevangenhouding bevolen voor een termijn van 30 dagen. Bij dezelfde beschikking werd de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 4 augustus 2017.

2.10    Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is bij beslissing van de raad d.d. 8 augustus 2017 afgewezen (17-554/DH/RO), omdat de voorlopige hechtenis was geschorst.

2.11    Op 24 augustus 2017 heeft een huisarts een klacht tegen verweerder ingediend omdat hij tot tweemaal toe zonder opgaaf van redenen niet was komen opdagen bij een beoordeling van een rechterlijke machtiging in de thuissituatie. Dit heeft voor een uitstel van ruim anderhalve maand gezorgd bij de opname van een patiënte in een verpleeghuis. Navraag bij de rechtbank bevestigde dit.

2.12    Op 14 september 2017 heeft de rechtbank Rotterdam telefonisch contact opgenomen met het Bureau van de Orde met de mededeling dat verweerder diezelfde middag niet verschenen was op een zitting in het kader van de Wet BOPZ. De rechtbank had meerdere keren tevergeefs getracht contact met verweerder te krijgen. De zaak is uiteindelijk aangehouden, hetgeen niet in het belang van de cliënt van verweerder is.

2.13    De rechtbank deelde tijdens dit telefoongesprek verder mede dat verweerder die week piketdienst had. Na telefonische inlichtingen te hebben ingewonnen bij de piketcentrale, is gebleken dat verweerder diverse, in elk geval twee, piketmeldingen had geaccepteerd.

2.14    Eveneens op 14 september 2017 ontving klager bericht van een advocaat dat zij door de rechtbank was benaderd met het verzoek of zij twee cliënten zou willen bijstaan tijdens een zitting over een voortgezette inbewaringstelling op grond van de Wet BOPZ. De rechtbank had aangegeven dat verweerder niet verschenen was bij het verhoor van een cliënt die dag om 12.05 uur in GGZ (…) en dat het niet mogelijk was gebleken met verweerder in contact te komen. Volgens deze advocaat had verweerder ten minste twee piketmeldingen geaccepteerd terwijl hij die cliënten daarna geen rechtsbijstand heeft verleend en bij ten minste één verhoor niet is verschenen. Beide cliënten zijn door deze advocaat bezocht en verklaarden nog geen advocaat te hebben gesproken terwijl zij al enkele dagen gedwongen waren opgenomen. De verpleegkundigen van de afdelingen bevestigden dit.

2.15    Op 16 september 2017 is klager gebeld door de Hoofdofficier van Justitie. Hij deelde hem mede dat verweerder opnieuw was aangehouden omdat hij zich niet aan de voorwaarden voor zijn schorsing had gehouden. Meer in het bijzonder had hij zich niet voor een afspraak bij de reclassering gemeld.

2.16    Op 22 september 2017 heeft mede naar aanleiding bovenstaande signalen tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden.

2.17    Bij brief van 27 september 2017 heeft de Hoofdofficier van Justitie aan klager bericht dat verweerder, die op 24 september 2017 ingeroosterd was voor het ZSM-piket, de aan hem verzonden piketmeldingen niet heeft aangenomen en ook niet is verschenen, waardoor de verdachten geen bijstand kregen van een raadsman.

2.18    Naar aanleiding van de bespreking van 22 september 2017 heeft klager bij brief van 8 november 2017 aan verweerder bericht een dekenbezwaar te zullen indienen en hem dat daarbij in concept toegezonden.

2.19    Verweerder is uit hoofde van een beslissing van het Hof van Discipline d.d. 26 maart 2018 (nummer 170279) momenteel voor de duur van 26 weken geschorst.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengt.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich ter zitting tegen het bezwaar verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De verwijten die klager concreet aan verweerder maakt zijn samengevat en zakelijk weergegeven de volgende:

a)    Verdenking van het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een vonnis van 13 juni 2013;

b)    Niet verschijnen op zittingen op 30 juni en 1 juli 2016;

c)    Niet verschijnen op zittingen op 23 en 26 september 2016;

d)    Niet betalen van een factuur van een deurwaarder;

e)    Tweemaal niet verschijnen bij een beoordeling van een rechterlijke machtiging in een thuissituatie in 2017;

f)    Niet verschijnen op een BOPZ-zitting van 14 september 2017;

g)    Accepteren van twee BOPZ-piketmeldingen op of kort voor 14 september 2017, zonder vervolgens bijstand te verlenen en/of zonder in elk geval in één zaak ter zitting te verschijnen;

h)    Niet houden aan de voorwaarden voor de voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis door niet te verschijnen bij de reclassering;

i)    Niet aannemen van ZSM-piketmeldingen op 24 september 2017 en niet verlenen van bijstand in die zaken;

j)    Niet reageren op verzoeken van klager en het concept-dekenbezwaar.

5.2    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd ten aanzien van een vonnis van 13 juni 2013 (verwijt a) en stelt onweersproken dat de zaak tegen hem is geseponeerd. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en deze gemotiveerde betwisting door verweerder, kan de raad de gegrondheid van dit verwijt niet vaststellen.

5.3    Wat betreft het door verweerder in 2016 tot viermaal toe niet verschijnen ter zitting (verwijten b en c) geldt dat verweerder slechts ten aanzien van twee van de vier zittingen verweer heeft gevoerd, te weten die op 30 juni en 1 juli 2016. De raad passeert dat verweer nu uit de zich in het dossier bevindende stukken in elk geval wel blijkt dat verweerder bij twee van de vier zittingen niet aanwezig was en hij dat als zodanig ook niet betwist. Het niet verschijnen bij deze zittingen kan gelet op de data ervan geen verband hebben gehouden met de detentie van verweerder en/of de situatie daar omheen. De redenen die verweerder voor zijn afwezigheid aanvoert disculperen hem niet.

5.4    Vaststaat dat de factuur van de deurwaarder (verwijt d), door verweerder geruime tijd onbetaald is gebleven en dat deze deurwaarder zich uiteindelijk genoodzaakt heeft gezien zich daarover tot klager te wenden. Voorts staat vast dat verweerder niet heeft gereageerd op de door klager daarover aan hem gezonden brieven en e-mailberichten. Voor het eerst ter zitting heeft verweerder ter  zake aangevoerd dat de desbetreffende e-mailberichten door technische redenen niet door hem waren ontvangen, maar dit verweer heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. De raad gaat daar dan ook aan voorbij.

5.5    Ten aanzien van het verwijt onder e) overweegt de raad dat niet kan worden uitgesloten dat verweerder in de periode waarin de beoordelingen plaatsvonden gedetineerd was, zoals hij stelt. Klager vermeldt immers geen datum waarop de beoordelingen zouden hebben plaatsgevonden. Indien verweerder op dat moment inderdaad gedetineerd was, dan had hij voor adequate waarneming moeten zorgdragen. Vaststaat dat hij dat niet heeft gedaan, aangezien bij de beoordelingen ook geen vervanger is verschenen.

5.6    Ten aanzien van de verwijten onder f) en g) overweegt de raad dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam blijkt dat verweerder BOPZ-piket had van 7 tot 14 september 2017, dat hij twee piketmeldingen heeft geaccepteerd en dat hij vervolgens niet verschenen op ten minste één van de twee zittingen.

5.7    Dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke schorsing van zijn voorlopige hechtenis verbonden voorwaarde van reclasseringstoezicht (verwijt h), is door verweerder niet betwist. Of het gebruikelijk is dat bij een eerste overtreding van de reclasseringsvoorwaarde wordt volstaan met een waarschuwing, zoals verweerder stelt, doet in het kader van de tuchtrechtelijke beoordeling van dit verwijt niet ter zake. Dat is een strafvorderlijke aangelegenheid.

5.8    Wat betreft het verwijt onder i), het niet aannemen van piketmeldingen en het niet verlenen van bijstand in die zaken, overweegt de raad dat een advocaat in geval van een ZSM-piket verplicht is om de piketmeldingen te accepteren en te verschijnen om bijstand te verlenen. Verweerder stelt echter dat het piket niet in zijn agenda stond, dat hij in Amsterdam was toen hij door de piketcentrale werd gebeld en dat hij direct vervanging heeft geregeld.  De raad kan in het onderhavige geval derhalve niet met zekerheid vaststellen dat de desbetreffende meldingen ook daadwerkelijk door verweerder zijn ontvangen en dat hij nalatig is geweest.

5.9    Wat betreft het laatste verwijt (j) kan de raad kort zijn. Vast staat immers dat verweerder herhaaldelijk niet heeft gereageerd op verzoeken en berichten van klager en evenmin op het aan hem toegezonden concept-dekenbezwaar. Daarop heeft verweerder eerst mondeling ter zitting gereageerd.

5.10    De raad komt tot de slotsom dat de door klager aan verweerder gemaakte verwijten grotendeels terecht zijn en dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich brengen. Het dekenbezwaar is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. De raad rekent verweerder dit zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

6.2    Daarnaast is vast komen te staan dat verweerder klager heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zich al een zware maatregel.

6.3    Het beeld dat uit het voorgaande oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn praktijkvoering dient te organiseren.

6.4    Alles in aanmerking genomen acht de raad de maatregel van schrapping passend en geboden. Daarbij neemt de raad mede in aanmerking dat aan verweerder in de afgelopen drie jaren twee zware maatregelen zijn opgelegd maar dat dat geen verbetering teweeg heeft gebracht. Ook heeft de raad daarbij acht geslagen op de houding en opstelling van verweerder ter zitting. Die was – kort samengevat – warrig en onsamenhangend. Verweerder bagatelliseert naar het oordeel van de raad de ernst van de aan hem gemaakte verwijten en legt de oorzaak daarvoor overwegend buiten zichzelf. De raad wijt die houding aan een gebrek aan zelfinzicht en verantwoordelijkheidsgevoel. Verweerder gaf ter zitting aan dat de in een andere zaak aan hem opgelegde schorsing voor de duur van zes maanden hem “goed uitkomt vanwege zijn overspannenheid” maar de raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hij na ommekomst van de schorsingstermijn zijn praktijk structureel beter zal oppakken en het risico op herhaling van de hem verweten gedragingen dan zal zijn afgenomen.  

7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten van de Nederlandse Orde van Advocaten ten bedrage van € 1.000,-.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar ongegrond wat betreft de onderdelen a en i;

-    verklaart het bezwaar voor het overige gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, R.A.M. Oranje-Jorna, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar 11 juni 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2018 verzonden.