ECLI:NL:TADRARL:2018:9 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-979

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:9
Datum uitspraak: 19-02-2018
Datum publicatie: 01-03-2018
Zaaknummer(s): 17-979
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht door (geschrapte) oud-advocaat tegen deken. Niet gebleken dat de deken klager meermalen onheus heeft behandeld, beledigd, gekleineerd en/of uitgelachten of zich op een andere wijze jegens klager onbehoorlijk heeft gedragen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 februari 2018

in de zaak 17-979

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 22 november 2017 met kenmerk 17-0178/FH/sd, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

1.2    Klager was advocaat in het arrondissement Rotterdam.

1.3    Bij brief van 26 januari 2015 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van deken aan klager bericht:

“Onder verwijzing naar onze bespreking van 18 januari 2015 zend ik u, zoals aangekondigd, een concept dekenbezwaar zoals ik dat zal indienen bij de Raad van Discipline (bijlage).

Ik stel u in de gelegenheid om binnen één week uw schriftelijke commentaar te geven. Vervolgens zal ik het dekenbezwaar indienen vergezeld van uw commentaar.”

1.4    Op 2 februari 2016 heeft verweerder een dekenbezwaar ingediend tegen klager bij de Raad van Discipline Den Haag. In het dekenbezwaar heeft verweerder onder meer vermeld:

“Bij brief van 26 januari 2016 heb ik [klager] een concept van het dekenbezwaar toegestuurd (bijlage 12). Ik heb hem in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn commentaar te geven. Bij brief van 29 januari 2016 met bijlage heeft [klager] zijn commentaar gegeven (bijlage 13).

1.5    De raad van Discipline Den Haag heeft de klacht gegrond geoordeeld en klager bij beslissing van 22 augustus 2016 de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.

1.6    Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

1.7    De mondelinge behandeling bij het Hof van Discipline heeft plaatsgevonden op 2 december 2016 waarbij klager zich heeft laten bijstaan door mr. [S.].

1.8    Bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft het Hof van Discipline verweerder opgedragen onderzoek te doen naar – kort gezegd – de praktijkvoering van klager sinds 1 januari 2016 en daarvan verslag uit te brengen.

1.9    Op 31 januari 2017 heeft een kantoorbezoek bij klager plaatsgevonden waarbij verweerder en een lid van de Raad van de Orde en een stafmedewerker van het bureau van de Orde aanwezig waren. Tijdens dit bezoek zijn dossiers uit 2016 onderzocht.

1.10    Op 27 februari 2017 heeft wederom een kantoorbezoek bij klager plaatsgevonden.

1.11    Op 8 mei 2017 heeft een eindgesprek plaatsgevonden bij het Hof van Discipline waarna het Hof de beslissing van de raad van discipline Den Haag heeft bekrachtigd.

1.12    Bij brief van 8 juni 2017 heeft klager een klacht bij het Hof van Discipline ingediend over verweerder. Bij verwijzingsbeslissing van 9 juni 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht doorverwezen voor onderzoek naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken).

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk deken betaamt.

Toelichting

2.2    Verweerder heeft klager meerdere malen onheus behandeld, beledigd, gekleineerd en uitgelachen, notabene in het bijzijn van zijn secretaresse en leden van de Raad van de Orde. Ook heeft verweerder afspraken met klager gemaakt waarna verweerder vervolgens heeft gesteld dat hij dit nooit beloofd of gezegd heeft.

2.3    Verweerder heeft klager de vraag gesteld: “Wil je een coach of wil je dat ik een dekenklacht bij de Raad van Discipline zal indienen.” Toen klager op het Bureau van de Orde meldde voor een coach te kiezen, heeft verweerder hem uitgelachen en gesteld dat hij nooit een coach heeft voorgesteld.

2.4    Verweerder heeft klager een conceptdekenbezwaar toegezonden met het verzoek daarop op korte termijn zijn visie op te geven, hetgeen klager heeft gedaan. Tegen alle afspraken in heeft verweerder het dekenbezwaar zonder enige aanpassing naar aanleiding van de opmerkingen van klager aan de Raad van Discipline toegezonden.

2.5    Verweerder heeft keer op keer zonder hoor en wederhoor (geen nadere toelichting door klager) na de kantoorbezoeken verkeerde rapporten opgesteld. De rapporten zijn in strijd met de werkelijkheid. Klager heeft een toelichting gegeven op het/een rapport maar verweerder heeft deze toelichting niet verwerkt. Daarnaast heeft verweerder twee niet ter zake doende klachtzaken tegen klager, welke klachten al waren ingetrokken, meegestuurd met zijn dekenbezwaar. Door onjuiste rapporten toe te sturen aan het Hof van Discipline wist of hoorde verweerder te weten dat dit tot schrapping van klager zou leiden en dat dit misleidend was.

2.6    Tijdens het kantoorbezoek op 31 januari 2017 heeft verweerder ongepaste vragen aan klager gesteld. Verweerder heeft klager gevraagd hoe het voelde om geschrapt te zijn en klager gezegd dat hij een coach zou opleggen, dat klager niet naar zijn advocaat (mr. [S.]) moest luisteren “…hij is maar een gewone advocaat en ik ben de Deken. Wat ik je vraag moet je doen.”. Verweerder zou een rapport opstellen van het kantoorbezoek en dit eerst met klager bespreken. Op 27 februari 2017 heeft klager het rapport ontvangen zonder dat dit eerst met klager of mr. [S.] besproken is. Verweerder heeft bewust een onjuist rapport opgesteld met als enige doel klager als advocaat te laten schrappen en het Hof van Discipline te misleiden.

2.7    Klager verzoekt het Hof van Discipline (bedoeld zal zijn de Raad van Discipline) om een diepgravend onderzoek te doen naar de werkwijze van verweerder en op grond van die bevindingen verweerder te schrappen, dan wel verweerder te ontzetten uit zijn functie  van deken wegens fraude. Klager verzoekt verweerder tevens te veroordelen tot vergoeding van de door hem veroorzaakte schade.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder betwist dat hij klager meerdere malen onheus heeft behandeld, beledigd, gekleineerd en uitgelachen in het bijzijn van de secretaresse van klager of andere leden van de Raad van de Orde. Klager geeft een onjuiste weergave van de feitelijke gang van zaken van de verschillende kantoorbezoeken en besprekingen.

3.3    Het kan zijn dat klager in eerste instantie begeleiding door een coach wenste, maar daartoe heeft hij nimmer enig initiatief genomen. Verweerder heeft klager al bij brief van 30 november 2015 gemeld dat klager zelf moest zorgdragen voor een coach die hem kon begeleiden bij het op een hoger niveau brengen van zijn praktijk. Het is een misverstand dat verweerder daarvoor zou zorgen, zoals verweerder in voornoemde brief ook toen al aan klager heeft gemeld. Tijdens het laatste kantoorbezoek op 27 februari 2017 heeft klager aangegeven juist geen coach te willen. Klager legt verweerder woorden in de mond die verweerder nooit heeft gezegd.

3.4    Voorafgaand aan het indienen van het dekenbezwaar heeft verweerder klager het bezwaar in concept toegestuurd en gemeld dat hij het bezwaar zal indienen bij de Raad van Discipline met het commentaar van klager. Het commentaar van klager heeft verweerder als bijlage bij het dekenbezwaar aan de Raad van Discipline toegestuurd.

3.5    Verweerder betwist onjuiste rapporten te hebben opgesteld. De door klager genoemde rapporten zijn notities van kantoorbezoeken en een interne notitie van de bevindingen van het onderzoek naar diverse dossiers. Klager heeft commentaar mogen geven op de verschillende notities. Zijn commentaar is als bijlage meegestuurd naar de Raad van Discipline. Verweerder heeft terecht de twee ingetrokken klachtzaken in het dekenbezwaar genoemd. Dat deze klachten – na het treffen van de regeling – waren ingetrokken maakt de klachten niet minder gegrond.

3.6    Klager geeft een onjuiste weergave van het kantoorbezoek op 31 januari 2017. Klager had alle dossiers die hij na 1 januari 2016 in behandeling had genomen klaargelegd. Daarvan zijn 15 dossiers ingezien. Klager legt verweerder wederom woorden in de mond die hij niet heeft gezegd. Daar waar verweerder iets over mr. [S.] zou hebben gezegd: dit is in strijd met de waarheid. Verweerder heeft klager wel aangeraden een coachingstraject in gang te zetten. Verweerder heeft klager geen coach opgelegd. Dat kan ook niet.

3.7    Verweerder heeft niet toegezegd dat hij het onderzoeksverslag met klager zou bespreken. Het nader onderzoek heeft verweerder op verzoek van het Hof van Discipline opgesteld. Overleg met klager daarover was niet aan de orde. In dat rapport heeft verweerder aangegeven dat er sprake is van enige vooruitgang maar dat – in het licht van de vele kantoorbezoeken en gesprekken met klager – de juridische dienstverlening door klager erg mager blijft.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat het een klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken betreft. De aard en functie van deken brengt met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan een bemiddelingstraject en het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of zich zodanig heeft misdragen of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

4.2    Dat verweerder klager meerdere malen onheus heeft behandeld, beledigd, gekleineerd en/of uitgelachten in het bijzijn van zijn secretaresse en/of andere leden van de Raad van de Orde, is niet feitelijk komen vast te staan nu verweerder dit expliciet heeft betwist en de voorzitter daarvan ook niet op andere wijze is gebleken. Datzelfde geldt voor de stelling van klager dat verweerder tijdens het kantoorbezoek op 31 januari 2017 ongepaste vragen heeft gesteld en ongepaste opmerkingen heeft gemaakt zoals die door klager zijn omschreven.

4.3    Voor het overige geldt dat verweerder naar het oordeel van de voorzitter genoegzaam heeft toegelicht dat het de eigen verantwoordelijkheid van klager was om zich (tijdig) door een coach te laten begeleiden. Verweerder heeft klager in 2015 gewezen op die mogelijkheid en ook dat op dit punt geen taak voor verweerder als deken was weggelegd, getuige de brief van 30 november 2015. Aldus kan niet worden gezegd dat verweerder verantwoordelijk of verplicht was om een coach voor klager te vinden. Indien en voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder hem op dit punt een aanbod heeft gedaan welk aanbod later werd ingetrokken, geldt dat dit niet feitelijk is komen vast te staan nu verweerder dit expliciet heeft betwist en klager hiertoe ook onvoldoende heeft gesteld.

4.4    Dat verweerder ‘tegen alle afspraken in’ het conceptdekenbezwaar ongewijzigd aan de Raad van Discipline heeft toegezonden, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Op welke concrete afspraken klager doelt is de voorzitter niet helder en heeft klager ook niet toegelicht. Uit de brief van 26 januari 2015 van verweerder kan niet worden afgeleid dat verweerder het commentaar van klager in zijn dekenbezwaar zou verwerken maar – zo begrijpt de voorzitter de brief – dat het dekenbezwaar zou worden ingediend met daarbij (separaat) het commentaar van klager, zoals uiteindelijk ook is geschied. Aldus valt niet in te zien welk verwijt verweerder op dit punt kan worden gemaakt.

4.5    De beslissingen van de Raad van Discipline Den Haag en het Hof van Discipline tot schrapping van klager staan hier niet ter discussie. De deken heeft op zichzelf een ruime vrijheid om in een dekenklacht zijn argumenten naar voren te brengen. Wat betreft de twee klachten die zijn ingetrokken, begrijpt de voorzitter het zo dat die klachten zijn ingetrokken voordat de Raad van Discipline daarop had beslist. In dat geval mocht de deken ze meenemen. Het door verweerder voor het Hof van Discipline opgestelde rapport is onderdeel van de Hofprocedure geweest en staat in zoverre hier niet meer ter discussie. De klachten over de wijze waarop de deken in (de aanloop naar de indiening van) die dekenbezwaren heeft geopereerd worden ´geabsorbeerd´ door die procedures. Daarover kan niet apart en achteraf worden geklaagd, tenzij ze – los van die zaken – verwijtbaar zouden zijn maar daarvan is de voorzitter niet (voldoende) gebleken.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 19 februari 2018.

griffier              voorzitter

Verzonden d.d. 19 februari 2018